Samenvatting
- Verwekker: Mazelenvirus
- Incubatieperiode: Expositie tot begin van prodromale fase: 7 tot 14 dagen (gemiddeld 10 dagen); tot begin van het exantheem: 7-18 (gemiddeld 14) dagen
- Besmettingsweg: Direct via druppels vanuit de neus- en keelholte en via de lucht (aerogeen) door middel van druppelkernen bij ademen, hoesten of niezen
- Besmettelijke periode: 4 dagen vóór tot en met 4 dagen na het begin van het exantheem
- Maatregelen: Bron- en contactonderzoek, contact vermijden met risicocontacten gedurende besmettelijke periode; immunisatie contacten op indicatie. Meldingsplichtige ziekte groep B2 en artikel 26. Zie ook Wie is beschermd tegen mazelen.
- Symptomen: Hoge koorts, hoesten, neusverkoudheid, oor- of oogontsteking. Grofvlekkig exantheem. In ernstige gevallen ook longontsteking of hersenontsteking
blok
Deze richtlijn is ontwikkeld voor zorgprofessionals werkzaam binnen de infectieziektebestrijding. De primaire doelgroepen zijn GGD- en LCI-professionals. Deze richtlijn bevat adviezen, taken en verantwoordelijkheden en vormt een basis voor het nemen van geïnformeerde beslissingen en het maken van beleid in de praktijk. Voor meer informatie zie Ontwikkeling LCI-richtlijnen.
Vaststelling LOI (Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding
) 9 juni 2020.
Diagnostiek vastgesteld oktober 2019. Arboparagrafen tot stand gekomen met medewerking van het NCvB (Nederlands Centrum voor Beroepsziekten
) (2020)
Wijzigingen sinds de vaststelling:
- 03-06-2025: Wachtkamercontacten bij mazelen en Handreiking Mazelen op de kinderopvang als concept toegevoegd.
- 30-05-2025: In de paragraaf Contactonderzoek is een prioritering aangebracht.
- 05-05-2025: Verduidelijkt dat monitoring na toediening PEP (postexpositieprofylaxe ) tot 28 dagen na de (laatste) blootstelling van toepassing is
- 17-04-2025: In de informatiebrieven en vertalingen voor kinderopvang en school/bso stonden nog de leeftijden van het RVP (Rijksvaccinatieprogramma )-schema van voor 2025, dat is nu verwijderd.
- 11-04-2025: De besmettelijke periode in een klinische setting is aangepast conform SRI-richtlijn Isolatie naar 'tot en met 4 dagen' na het ontstaan van exantheem.
- 07-04-2025: Bij Immunisatie is onder Immunoglobulinen extra informatie de beschikbaarheid van Beriglobin P aangepast en is Cuvitru toegevoegd.
- 21-03-2025: In de paragraaf Contactonderzoek is het ‘nagaan van de vaccinatiestatus’ onder contacten vervangen door het ‘inventariseren’ van contacten. De maatregelen staan vervolgens beschreven in de paragraaf Maatregelen.
- 18-03-2025: Nieuwe indeling in achtergrondinformatie en een richtlijndeel (met de hoofdstukken Diagnostiek, Preventie en Maatregelen en waar van toepassing arbeidsrelevante aanvullingen en veterinaire informatie). Historie is ondergebracht in andere hoofdstukken en ten dele vervallen.
- 28-02-2025: Verdere verduidelijkingen in bijlage Beleid en onderbouwing postexpositieprofylaxe bij immuungecompromitteerde contacten.
- 13-02-2025: De verwoording van de uiterlijke toedieningstermijn van immunoglobuline is consistent aangepast naar ‘tot en met 6 dagen’, zowel in de richtlijn als in de bijlagen, om verwarring over het toedieningstermijn te voorkomen.
- 09-01-2025: Een nieuwe bijlage Bescherming tegen mazelen voor werknemers in de kinderopvang is toegevoegd, hiernaar wordt verwezen vanuit de arbo-paragraaf Vaccinatie.
- 18-10-2024: In zowel de richtlijn als in de BMR-factsheet is het interval tussen immunoglobuline en BMR-vaccin aangepast van > 6 weken naar minimaal 3 maanden.
- 18-10-2024: Profylaxe aangevuld met informatie over postexpositieprofylaxe bij immuungecompromitteerde contacten. De bijbehorende bijlage Onderbouwing postexpositieprofylaxe immuungecompromitteerde contacten betreft een concept waarvan vaststelling nog volgt.
- 10-09-2024: Het verzoek om bij ziekenhuisopname of bij overlijden t.g.v. mazelen te melden aan de GGD (Gemeentelijke gezondheidsdienst ) is opgenomen onder Meldingsplicht.
- 30-08-2024: In de paragraaf Passieve immunisatie is duidelijker omschreven wanneer er overlegd moet worden met een kinderarts en hoe de indicatie voor intraveneus immunoglobuline (IVIg) verloopt.
- 13-08-2024: In de bijlage Mazelen in de huisartsenpraktijk is toegevoegd dat het wenselijk is e-mailadressen te verzamelen van wachtkamer-contacten.
- 09-08-2024: Bijlage Mazelen bij arbeidsmigranten toegevoegd.
- 23-07-2024: Bij Algemene preventieve maatregelen wordt nu verwezen naar SRI-richtlijnen in plaats van WIP (Werkgroep Infectie Preventie )-richtlijn
- 23-07-2024: In de BMR-factsheet en in het document Afweging BMR-vaccinatie gegeven voor de leeftijd van 14 maanden, is de beschermingsduur van maternale antistoffen aangepast conform de richtlijn.
- 09-07-2024: Bijlage Stroomschema maatregelen contacten is aangepast en verduidelijkt.
- 09-07-2024: In Postexpositieprofylaxe een alinea toegevoegd over wanneer postexpositieprofylaxe voor contacten geïndiceerd is.
- 08-07-2024: De bijlage Mazelen in de huisartsenpraktijk is geüpdatet met medewerking van GGD Brabant-Zuidoost en de Nederlandse Huisartsen Genootschap.
- 02-07-2024: Herziene arbeidsgerelateerde informatie toegevoegd.
- 01-07-2024: Beperkte wijzigingen omdat Beriglobin P niet meer geproduceerd wordt en het vervangende product Cutaquig gedistribueerd wordt door Eurocept Pharmaceuticals. Gammanorm, een eerder aangekondigd alternatief, blijkt in Nederland wel geregistreerd, maar niet beschikbaar te zijn, deze is dus verwijderd uit de tekst. In de wetenschappelijke onderbouwing postexpositieprofylaxe bij zuigelingen na blootstelling aan mazelen stond foutief vermeld dat immunoglobulines subcutaan toegediend kunnen worden. Dit is gecorrigeerd en een verwijzing hierover (de mazelen-richtlijn van het Verenigd Koninkrijk) is toegevoegd.
- 14-06-2024: De zwangerschapsparagraaf onder Verhoogde kans op ernstig beloop aangepast. Daar stond nog een foutieve beschermingsduur van maternale antistoffen in.
- 11-06-2024: De zwangerschapsparagraaf over maternale antistoffen verwijderd i.v. (intraveneus )m. aangepaste termijnen n.a.v. recente literatuur. Duiding bij de paragraaf maternale antistoffen in de wetenschappelijke onderbouwing postexpositieprofylaxe zuigelingen toegevoegd.
- 23-05-2024: Informatie over mazelendoorbraakinfectie en vaccinfalen is toegevoegd aan de paragrafen Ziekteverschijnselen, Immuniteit en Besmettelijkheid. In hoofdstuk Maatregelen is het beleid bij mazelen-doorbraakinfecties beschreven. Bijlage Onderbouwing beperkt contactonderzoek bij patiënt met doorbraakinfectie mazelen toegevoegd.
- 17-05-2024: Bijlage Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg is herzien.
- 14-05-2024: Voorheen werden in de mazelenrichtlijn de woorden kinderdagverblijf, kinderopvang en kindercentrum door elkaar, en niet altijd correct, gebruikt. Dit is nu verhelderd.
- 13-05-2024: De informatiebrieven zijn nu ook in het Oekraïens beschikbaar gesteld.
- 08-05-2024: Twee informatiebrieven toegevoegd voor arbeidsmigranten en werkgevers van arbeidsmigranten (incl. vertalingen naar het Engels, Pools en Roemeens).
- 30-04-2024: Het PBM-advies bij diagnostiekafname mazelen is verplaatst naar de diagnostiekparagraaf en voorzien van een onderbouwing waarom PBM niet worden geadviseerd bij diagnostiekafname in de extramurale setting.
- 24-04-2024: Profylaxe is herzien. Belangrijke wijzigingen: onderscheid gemaakt in type contact (gezin versus overige), in leeftijd van de zuigeling en in de keuze voor actieve immunisatie (vaccinatie) of passieve immunisatie (immuunglobulines). Onder Passieve immunisatie is de beschikbaarheid en verkrijgbaarheid van humaan gammaglobuline aangepast. Het stroomschema Maatregelen contacten is herzien en er is een nieuwe bijlage toegevoegd: Onderbouwing postexpositieprofylaxe zuigelingen. De vier informatiebrieven zijn nu ook vertaald naar het Engels, Arabisch, Pools, Roemeens en Turks.
- 22-03-2024: Beleid rondom wering van school en kinderdagverblijf aangepast. PBM-advies bij afname diagnostiek voor mazelen opgenomen onder Algemene preventieve maatregelen.
- 21-03-2024: Besmettelijke periode verduidelijkt; aangepast naar ‘tot en met 4 dagen na het ontstaan van het exantheem’. Vragen en Antwoorden Mazelen (voorheen ISI (Informatie Standaarden Infectieziekten )) zijn per heden alleen te vinden op de RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu )-website pagina Mazelen. Vier informatiebrieven zijn toegevoegd.
- 18-03-2024: Bijlage 'Aanvullende richtlijn mazelenuitbraak' is verwijderd, omdat deze berust op een uitbraaksituatie uit 2013 en nu niet meer toepasbaar is.
- 11-07-2022: De volgende drie landen hebben nu een 'ja' als antwoord op Verhoogd mazelenrisico (BMR0) in de BMR-landenlijst: Amerikaans Samoa, (West-)Samoa en Tonga.
- 22-09-2021: Bij Passieve immunisatie beperkte wijzigingen, aangezien GammaQuin niet meer geproduceerd wordt en het vervangende product Beriglobin P gedistribueerd wordt door Orly Pharma.
- 10-06-2021: Bijlage Mazelen in de huisartsenpraktijk toegevoegd, met dank aan GGD Hart voor Brabant.
Colette van Bokhoven-Rombouts, arts GGD Gelderland Zuid (auteur). Commentaren van dr. Helma Ruijs (arts infectieziektebestrijding LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding )/RIVM), NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie ), NVK (Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde ) en NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap ).
Achtergronden
Verwekker
Mazelenvirus behoort tot de familie van de paramyxoviridae, genus morbillivirus. Het mazelenvirus bestaat uit een enkelstrengs RNA-genoom dat wordt beschermd door virale eiwitten en omhuld door een lipidenmembraan. Het virus is antigeen-stabiel, waardoor het vaccinvirus geïsoleerd in 1950 nog steeds een goede bescherming geeft tegen alle circulerende wildtype-stammen. Totaal zijn er 24 genotypen van het mazelenvirus bekend. In Nederland circuleren sinds 2021 nog 2 genotypen (B3 en D8). Verondersteld wordt dat dit een gevolg is van grootschalige vaccinatie-inspanningen om mazelen te elimineren. Het mazelenvirus genotype B3 heeft een hoger transmissierisico, een hogere incidentie van vaccinfalen, ziekenhuisopname en complicaties, vergeleken met D8 (Gershon 2021, Moss 2024, Strebel 2019).
Epidemiologie
Verspreiding in de wereld
Intensieve vaccinatiecampagnes hebben ertoe geleid dat het aantal overledenen aan mazelen wereldwijd gedaald is. In 2018 had 85 procent van de kinderen wereldwijd ten minste één vaccinatie tegen mazelen gehad, in 2000 was dat 72 procent. Mazelen komt nog over de gehele wereld voor met een incidentie wereldwijd van 19 per miljoen (Dabbagh 2016). Ook in endemische landen treedt de ziekte meestal op in epidemieën. De omvang en frequentie van deze epidemieën is afhankelijk van het aantal vatbare personen in de bevolking (WHO (World Health Organization
) 2019). Mazelen is in sommige landen (met name conflictgebieden) nog steeds een van de belangrijkste doodsoorzaken voor kinderen onder de 5 jaar (WHO 2016).
In gebieden met een hoog geboortecijfer en een lage vaccinatiegraad treden jaarlijkse grote epidemieën op onder jonge kinderen. In gebieden met een vrijwel volledig gevaccineerde populatie worden slechts incidenteel kleine uitbraken gezien, meestal onder wat oudere schoolkinderen. Primair vaccinfalen (het niet aanslaan van een levend vaccin bij een deel van de gevaccineerden) en clustering van niet-gevaccineerden speelt daarbij een belangrijke rol (Markowitz 1990).
In enkele Europese landen ligt de vaccinatiegraad echter ver onder de 95 procent die nodig is voor eliminatie van mazelen. Er zijn de laatste jaren in meerdere Europese landen mazelenuitbraken gerapporteerd in landen met een lage vaccinatiegraad (ECDC (European Centre for Disease Prevention and Control )).
Voorkomen in Nederland
Sinds het opnemen van de mazelenvaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma in 1976 is de incidentie van mazelen in ons land sterk afgenomen. Voor invoering van vaccinatie maakten vrijwel alle kinderen in Nederland al voor de basisschoolleeftijd mazelen door. Om het jaar was er een grote, landelijke epidemie. Vanaf 1945 was de letaliteit tijdens de epidemieën gemiddeld 16 per 100.000 gevallen. 5 procent van de patiënten kreeg complicaties zoals pneumonie en andere ernstige respiratoire aandoeningen. De incidentie van encefalitis nam toe met de leeftijd: 1/14.000 gevallen bij 0-4-jarigen en 1 per 2500 gevallen bij > 10 jaar. Subacute scleroserende panencefalitis (SSPE), een jaren later optredende en altijd dodelijke complicatie van mazelen, kwam 10-15 keer per jaar voor (Beersma 1988).
Na invoering van vaccinatie tegen mazelen in 1976 nam de incidentie snel af. In dat jaar werden 2500 gevallen van mazelen bij de Inspectie voor de Volksgezondheid gemeld, 3 jaar later nog maar 56.
Een mazelenuitbraak kan ontstaan op plekken waar de immuniteit minder dan 90 procent is. Die clustering van vatbaren in geografische gebieden of sociale groeperingen komt voor in regio’s waar veel bevindelijk gereformeerden bij elkaar wonen, op antroposofische scholen en op kinderdagverblijven waar vatbare baby’s bij elkaar verblijven die nog te jong zijn om gevaccineerd te worden.
In 1983, 1987-1988 en 1992-1993 waren er uitbraken onder ongevaccineerden. Daarbij viel op dat een verschuiving plaatsvond naar oudere leeftijdscategorieën. In 1999-2000 was er een landelijke epidemie die bijna een jaar duurde. Er werden 3300 patiënten met mazelen gemeld van wie 95 procent niet gevaccineerd was. De belangrijkste complicaties waren otitis media (7%) en pneumonie (5%). Drie personen overleden tijdens de epidemie aan mazelen (Hof 2002, Binnendijk 2003). Er is ook een vierde sterfgeval gerelateerd aan deze epidemie: een 17-jarige jongen die overleed aan SSPE die hij tijdens de epidemie van 1999-2000 als 4-jarige opliep (Hepp 2015).
In 2008 was er een uitbraak in de regio Den Haag, met circa 100 ziektegevallen (tussen de 10-48 jaar) zonder sterfgevallen, rond indexpatiënten die om antroposofische redenen niet gevaccineerd waren (Hahné 2010).
In 2013-2014 was er een landelijke epidemie, vooral onder ongevaccineerden uit de Biblebelt. Er werden 2700 patiënten met mazelen gemeld. De mediane leeftijd was 10 jaar, met een spreiding van 0-68 jaar. De meeste patiënten waren tussen de 4-17 jaar. De leeftijd lag daarmee hoger dan tijdens de epidemie van 1999-2000. De waarschijnlijke verklaring is dat de interepidemische periode langer was dan tussen de voorgaande epidemieën. Tijdens de epidemie overleed een 17-jarig meisje aan de complicaties van mazelen. 4 jaar later overleed nog een kind aan SSPE. In 2019 is nog een kind met SSPE gediagnosticeerd. Anders dan bij de eerdere uitbraken in Nederland werd in gemeenten met een lage vaccinatiegraad vervoegde vaccinatie geadviseerd voor kinderen tussen de 6 en 14 maanden (Woudenberg 2017, Opstelten 2013).
Buiten de epidemieën worden er in Nederland 10-20 gevallen van mazelen per jaar gemeld: (2015: 7, 2016: 6, 2017: 16, 2018: 24). Meestal betreft dit infecties die in het buitenland zijn opgelopen. Hier ligt momenteel ook het grootste risico, gezien de momenteel lopende epidemieën in diverse landen.
Pathogenese
Mazelen kent een bifasisch verloop. In de eerste fase infecteert het mazelenvirus de mens via het respiratoire epitheel. Lokale vermeerdering van het virus vindt plaats in de lymfoïde weefsels in de luchtwegen.
In de tweede fase volgt viremie als gevolg van het circuleren van virusgeïnfecteerde lymfocyten in het bloed. De viremie resulteert in een gegeneraliseerde infectie waarbij het virus repliceert in lymfocyten van alle lymfoïde weefsels en organen en zich verspreidt naar endotheelcellen, epitheelcellen, dendritische cellen en keratinocyten. Infectie van de luchtwegen kan zorgen voor oedeem en verlies van trilharen (cilia), waardoor de luchtwegen gevoelig worden voor een secundaire bacteriële infectie, zoals een otitis media of een pneumonie. Het exantheem ontstaat waarschijnlijk door infectie van het vasculaire endotheel, waarbij vasodilatatie en verhoogde permeabiliteit optreedt (Gershon 2021, Laksono 2020, Moss 2024).
In de tweede fase volgt viremie als gevolg van het circuleren van virusgeïnfecteerde lymfocyten in het bloed. Vrij virus is bij mazelen vrijwel nooit aanwezig. De viremie resulteert in een gegeneraliseerde infectie waarbij het virus repliceert in lymfocyten van alle lymfoïde weefsels en organen en zich verspreidt naar endotheelcellen, epitheelcellen, dendritische cellen en keratinocyten.
Het exantheem ontstaat waarschijnlijk door infectie van het vasculaire endotheel, waarbij vasodilatatie en permeabilisatie optreedt. Het hoesten en verkoudheid ontstaan door beschadiging van de respiratoire mucosa.
Incubatieperiode
De incubatieperiode van expositie tot begin van de prodromale fase duurt gemiddeld 10 dagen, met een spreiding van 7 tot 14 dagen en is vaak iets langer bij volwassenen dan bij kinderen. De incubatieperiode van expositie tot begin van het exantheem is gemiddeld 14 dagen, met een spreiding van 7 tot 21 dagen (Gastanaduy 2024, Lessler 2009, Moss 2012).
Ziekteverschijnselen
Mazelen begint plotseling met algemene malaise, koorts, conjunctivitis, verkoudheid en hoesten. De koorts neemt in de loop van 2 tot 3 dagen geleidelijk toe tot meer dan 39°C (prodromale fase). Aan het einde van de prodromale fase, net voor het ontstaan van het exantheem, kunnen bij 30% van de patiënten Koplikse vlekjes (kleine witte vlekjes op het mondslijmvlies) ontstaan die pathognomonisch zijn voor mazelen. Ze verdwijnen binnen enkele dagen (Strebel 2018, Mandell 2014).
3-7 dagen na ontstaan van de klachten ontwikkelt zich een gegeneraliseerd grofvlekkig exantheem dat ruw aanvoelt (als schuurpapier). Het begint achter de oren en langs de haargrens en breidt zich in 3 dagen uit via gezicht, nek, borst, romp naar de ledematen. Na enkele dagen verbleekt het weer. In totaal duurt deze exanthemateuze fase meestal 7-10 dagen.
Bij ernstig immuungecompromitteerde personen (bijvoorbeeld leukemie of na orgaantransplantatie) die niet eerder gevaccineerd zijn, kan de initiële presentatie afwijken. Bij hen kan het exantheem afwezig zijn, terwijl het risico op complicaties (pneumonie, encefalitis) en overlijden verhoogd is (Kaplan 1992).
Complicaties
De complicaties die bij mazelen optreden hangen samen met het effect van het mazelenvirus op de luchtwegen en op het immuunsysteem. Na het doormaken van mazelen zijn de patiënten enkele maanden tot jaren verhoogd vatbaar voor andere infecties (Gadroen 2018, Laksono 2018). De meest voorkomende complicaties zijn:
- otitis media (5-10% van de mazelenpatiënten);
- laryngotracheobronchitis (5-10% van de mazelenpatiënten);
- bronchiolitis (5-10% van de mazelenpatiënten);
- pneumonie (1-5% van de mazelenpatiënten), kan veroorzaakt worden door het mazelenvirus zelf of door een bacteriële superinfectie;
- encefalitis (0,1% van de mazelenpatiënten). Hiervan zijn verschillende vormen bekend. De verschillende vormen van encefalitis zijn mazelenencefalitis, acute postinfectieuze encefalitis en subacute scleroserende panencefalitis (SSPE). Dit is een progressieve, fatale hersenontsteking. De klinische symptomen manifesteren zich meestal pas een aantal jaren (gemiddeld 4-10 jaar) na de infectie. SSPE ontwikkelt zich bij 4-11 op de 100.000 mazelengevallen (Campbell 2007). Bij kinderen die voor de leeftijd van 1 jaar een mazeleninfectie krijgen is het risico groter: 18 per 100.000 (Miller 2004). Een Duitse studie schat het risico op 30-59 per 100.000 mazeleninfecties bij kinderen onder de 5 jaar (Schönberger 2013).
Sterfte
De case fatality rate voor kinderen <5 jaar is wereldwijd gemiddeld 3,3%, maar laat een grote spreiding zien (Portnoy 2019, Pink Book). In Nederland is de kans om aan mazelen te overlijden naar schatting ongeveer één op de 10.000 patiënten, gebaseerd op de epidemieën van 1999/2000 en 2013/2104 en gecorrigeerd voor onderrapportage (Woudenberg 2020).
In lage-inkomenslanden en conflictgebieden heeft mazelen in combinatie met ondervoeding vaak een ernstig verloop. De ziekte kan in die omstandigheden naast de gebruikelijke complicaties leiden tot hemorragisch exantheem, huidinfecties, diarree, dehydratie, keratitis en blindheid. De mortaliteit bedraagt in deze landen tussen de 5-10 procent, in sommige gebieden nog hoger.
Mild verloop bij partiële immuniteit
Bij partieel immune personen kan een infectie met het mazelenvirus een mild ziektebeloop hebben of zelfs asymptomatisch zijn. Bij niet-immune personen komt een asymptomatisch beloop van een infectie met het mazelenvirus niet voor. Een mild beloop bij partiële immuniteit kan voorkomen bij:
- baby’s die nog gedeeltelijk beschermd zijn door maternale antistoffen;
- mensen die laat of onvoldoende immuunglobuline hebben gekregen na contact met een mazelenpatiënt;
- gevaccineerde mensen met een doorbraakinfectie door secundair vaccinfalen. Secundair vaccinfalen wil zeggen dat er na vaccinatie(s) een adequate immuunrespons is opgetreden, maar dat na verloop van tijd de antistoftiter is afgenomen (Fappani 2022, Hahné 2016). Dit is anders dan primair vaccinfalen, waarbij er geen adequate immuunrespons is opgetreden na vaccinatie(s). Bij mensen met primair vaccinfalen verloopt mazelen zoals bij een mazelenvirusinfectie in een immuun-naïef persoon.
Bij mild verlopende mazelenvirusinfectie kunnen exantheem, koorts, hoesten, verkoudheid en conjunctivitis minimaal of afwezig zijn (Mandell 2014). Ook Koplikse vlekjes zijn gering in aantal of afwezig. Het exantheem kan een atypisch patroon volgen en de vlekken conflueren meestal niet (Sheppeard 2009, Cherry 1973). Personen met vaccinfalen na 2 doses worden minder ziek dan diegenen met vaccinfalen na 1 dosis (Cherry 2018). Indien een persoon met een vaccin-geïnduceerde immuniteit geïnfecteerd raakt met het mazelenvirus, worden snel door memory B-cellen nieuwe antistoffen aangemaakt waardoor het virus ook sneller wordt geklaard. Door middel van de IgG (immunoglobuline G )-viditeitstest kan onderzocht worden of er sprake is van secundair vaccinfalen, want in dat geval zijn er wel na eerdere vaccinatie antistoffen geproduceerd met een goede aviditeit, maar is de concentratie ervan in de loop van de tijd afgenomen. Deze test is bij het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) beschikbaar. In de praktijk is het echter niet nodig en haalbaar voor ieder geval van mogelijk vaccinfalen de aviditeitstest in te zetten.
Natuurlijke immuniteit
Het doormaken van mazelen geeft doorgaans levenslange immuniteit. Vanaf het moment dat het exantheem verschijnt zijn er veelal virusspecifieke IgG- en IgM (immunoglobuline M )-antistoffen aantoonbaar. De IgM-titer stijgt tot een maximum op de 10e dag en daalt vervolgens. Na 6 tot 12 weken is IgM niet meer te detecteren. De IgG-titer stijgt tot de 30e dag en blijft dan levenslang aantoonbaar. De concentratie mazelenvirus-specifieke neutraliserende antilichamen in serum is een goede graadmeter voor bescherming tegen mazelenvirusinfectie: concentraties van meer dan 120 mIU/ml zijn voldoende voor bescherming (Chen 1990, Samb 1995).
Waar virusneutraliserende antistoffen voldoen voor bescherming tegen infectie, worden voor het klaren van een mazelenvirusinfectie cytotoxische T-lymfocyten van cruciaal belang geacht. Dit wordt mede geïllustreerd door het feit dat patiënten met een gecompromitteerde cellulaire immuunrespons ernstige complicaties ontwikkelen na mazelenvirusinfectie, terwijl patiënten met agammaglobulinemie normaal kunnen herstellen van mazelen (Good 1956).
Reservoir
De mens is de enige natuurlijke gastheer van het mazelenvirus. Apen kunnen ook met het virus besmet worden (Gershon 2021).
Transmissie
Besmettingsweg
Meestal via druppelinfectie vanuit de neus- en keelholte van de patiënt. Andere besmettingswegen:
- direct contact;
- indirect contact (handen, deurknoppen);
- verspreiding via de lucht door middel van druppelkernen.
Besmettelijkheid
Mazelen is een van de meest besmettelijke infectieziekten. Het aantal secundaire ziektegevallen dat een patiënt met mazelen in een volledig vatbare populatie veroorzaakt (basale reproductiegetal R0) is 12 tot 18 (Guerra 2017). Het risico op secundaire transmissie naar niet-immune directe contacten is meer dan 90 procent. Het mazelenvirus kan enkele uren in druppeltjes in de lucht overleven. Besmetting tijdens kortdurende expositie (bijvoorbeeld in de wachtruimte van een huisartsenpraktijk) is beschreven. De besmettelijkheid van mensen met een doorbraakinfectie bij secundair vaccinfalen is zeer gering, omdat de virale lading in de nasofarynx daarbij veel lager is dan bij primaire infectie (Fappani 2022, Sundell 2019).
Besmettelijke periode
De besmettelijke periode is 4 dagen vóór tot en met 4 dagen na het begin van het exantheem (Klinkenberg 2011, Moss 2024).
Risicogroepen
Verhoogde kans op infectie
Iedereen die niet beschermd is door vaccinatie of nog geen doorgemaakte infectie mazelen heeft doorgemaakt kan mazelen krijgen. De kans is groter bij sociale of geografische clustering van niet-immune personen; clustering op scholen, kinderopvang, kerk of andere instellingen waar mensen die afzien van vaccinatie (vanwege religie of andere redenen) of nog te jong zijn voor vaccinatie (kinderen die hun eerste BMR-vaccinatie op 14 maanden nog niet hebben gekregen maar bij wie maternale antistoffen niet of niet meer aanwezig zijn) samenkomen.
Verhoogde kans op ernstig beloop
- Zeer jonge kinderen: (< 1 jaar), vooral pasgeborenen van niet-immune moeders hebben een verhoogde kans op ernstige complicaties en sterfte.
- Volwassenen: met de toename van de leeftijd is er een verhoogde kans op complicaties.
- Immuungecompromitteerde personen, bijvoorbeeld personen met leukemie of personen die behandeld worden met cytostatica: risico op progressieve infectie met fatale afloop. Bij patiënten met een verminderde cellulaire immuniteit kan mazelen een zeer ernstig verloop vertonen; mortaliteit van 40-70 procent is beschreven voor kanker- en aidspatiënten (Mandell 2014, Kaplan 1992, Permar 2006). Bij deze patiënten kan de ziekte atypisch verlopen (zonder optreden van exantheem) maar met een hoog percentage complicaties zoals pneumonie (82%) en encefalitis (27%) (Strebel 2018).
- In lage-inkomenslanden en conflictgebieden heeft mazelen in combinatie met ondervoeding vaak een ernstig verloop. De ziekte kan in die omstandigheden naast de gebruikelijke complicaties leiden tot hemorragisch exantheem, huidinfecties, diarree, dehydratie, keratitis en blindheid. De mortaliteit bedraagt tussen de 5-10 procent, in sommige gebieden nog hoger.
Wie is beschermd tegen mazelen?
Personen die een mazeleninfectie hebben doorgemaakt:
- personen geboren voor 1965 (toen was er uitgebreide circulatie van mazelen);
- personen geboren tussen 1965 en 1975 die anamnestisch mazelen hebben doorgemaakt*;
- ongevaccineerde kinderen en volwassenen binnen de reformatorische gezindte die anamnestisch mazelen hebben doorgemaakt;
- ongevaccineerde personen met een gedocumenteerde immuniteit tegen mazelen (IgG tegen mazelen positief).
Personen geboren vanaf 1975 die gevaccineerd zijn volgens het Rijksvaccinatieprogramma:
- 1 mazelen- of BMR-vaccinatie geeft 95 procent bescherming;
- 2 mazelen- of BMR-vaccinaties geven 99 procent bescherming.
Personen die (gedocumenteerd) gevaccineerd zijn buiten het Rijksvaccinatieprogramma:
- personen geboren voor 1975 die via de huisarts gevaccineerd zijn;
- personen met vaccinatiebewijs.
Wie hebben mazelen en/of BMR-vaccinaties aangeboden gekregen?
- Geboren na 1-1-1975 en voor 1-1-1978: 1x mazelenvaccin
- Geboren na 1-1-1978 en voor 1-1-1983: 1x mazelenvaccin (14 mnd) 1x BMR (9 jaar)
- Geboren na 1-1-1983 en voor 1-1-1986: 2x BMR (inhaalcampagne)
- Geboren na 1-1-1986 en voor 1-1-2016: 2x BMR, bij 14 mnd en 9 jaar (regulier RVP (Rijksvaccinatieprogramma ))
- Geboren na 1-1-2016 zie schema BMR-vaccinatie veranderingen vanaf 2025.
* Omdat mazelen zeer besmettelijk is, hebben de meeste volwassenen geboren voor 1965 de ziekte doorgemaakt en als gevolg daarvan natuurlijke immuniteit verworven. Volwassenen geboren tussen 1965 en 1975 zijn mogelijk minder goed beschermd omdat er in hun kinderjaren ten gevolge van de vaccinatie minder circulatie van het mazelenvirus was.
Verhoogde kans op ernstig beloop bij zwangerschap
Risico zwangere (zelf)
Er zijn aanwijzingen dat zwangeren een verhoogd risico hebben op een ernstig beloop van mazelen.
Risico voor het ongeboren kind
Mazelen veroorzaakt bij de foetus geen aangeboren afwijkingen, maar kan in zeldzame gevallen leiden tot spontane abortus of vroeggeboorte (Rasmussen 2015, Ornoy 2006, Morgan-Capner 2002, Eberhard-Phillip 1993).
Risico pasgeborene
Zeer jonge kinderen: (< 1 jaar), vooral pasgeborenen van niet-immune moeders hebben een verhoogde kans op ernstige complicaties en sterfte. Zie voor de beschermingsduur van maternale antistoffen en maatregelen voor pasgeborenen die zijn blootgesteld aan mazelen de paragraaf Postexpositieprofylaxe.
Behandeling
Er zijn geen geneesmiddelen geregistreerd voor de behandeling van mazelen. Symptomatische behandeling bestaat uit bestrijding van koorts en dehydratie en het behandelen van bacteriële superinfecties. In lage-inkomenslanden en conflictgebieden wordt, gezien de vaak aanwezige pre-existente deficiëntie, vitamine A toegediend aan kinderen om de ernst van de ziekte te verminderen. Het exacte werkingsmechanisme van vitamine A op het verloop van mazelen is niet bekend (Gershon 2021, Hübschen 2022).
Diagnostiek
Zie ook Diagnostisch Vademecum Mazelenvirus.
Door een arts die ervaring heeft met mazelen is een klassiek mazelenbeeld met hoge koorts, hoesten, conjunctivitis, Koplikse vlekjes en een grofvlekkig exantheem beginnend achter de oren en in het gezicht te herkennen. Mazelen is echter een zeldzame ziekte geworden en verloopt lang niet altijd volgens het klassieke patroon, waardoor mazelen klinisch gemakkelijk verward kan worden met andere exantheemziekten. Bij patiënten met een donkere huidkleur is het exantheem vooral voelbaar. Daarom is bij het vermoeden van mazelen laboratoriumbevestiging geïndiceerd.
Microbiologische diagnostiek
Directe diagnostiek
Moleculaire diagnostiek (RT-PCR) is geschikt voor keeluitstrijk, speeksel, urine (bij voorkeur sedimenteren) en eventueel bloedmonsters (bij voorkeur EDTA (ethyleendiaminetetra-azijnzuur )-volbloed om witte bloedcellen te verkrijgen). De sensitiviteit van de RT-PCR is bij materiaal verkregen binnen 3 dagen na het optreden van exantheem hoger dan 80%. Bij later verkregen materiaal daalt de sensitiviteit snel (50% na 2 weken en lager dan 20% na 3 weken) (WHO 2008). In sommige gevallen kan viraal RNA worden gedetecteerd tot wel 5 (urine) en 7 (speeksel) weken na optreden van exantheem (Van Binnendijk 2003).
Virusisolatie door middel van kweek wordt niet routinematig voor diagnostiek uitgevoerd. Detectie van virus door kweek is minder gevoelig dan RT-PCR (WHO 2008, Van Binnendijk 2003).
Indirecte diagnostiek
Recente infecties met mazelenvirus kunnen worden aangetoond door de aanwezigheid van mazelenvirus-specifieke IgM-antistoffen. Mazelenvirus-specifieke IgM-antistoffen uit serum, vingerprikbloed of speeksel kunnen tot 6 weken na ontstaan van exantheem worden aangetoond. De sensitiviteit van IgM is > 60-70 procent bij monsters verzameld binnen 0-3 dagen na optreden exantheem en > 90% bij monsters verzameld tussen 4 en 28 dagen (WHO 2008). Foutpositieve IgM-uitslagen zijn mogelijk, onder andere door de aanwezigheid van reumafactor (WHO 2017). Bij enkel positieve serologie, zonder duidelijke epidemiologische link met een mazelenuitbraak, is bevestiging middels RT-PCR daarom zeer raadzaam. Bij combinatie van directe (RT-PCR) en indirecte (serologie) diagnostiek is mazelen in meer dan 99% van de gevallen te diagnosticeren. Confirmatie van laboratoriumuitslagen kan plaatsvinden bij het mazelen- en rodehondreferentielaboratorium van de wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in Nederland, te weten RIVM-IDS (Infectieziekteonderzoek, Diagnostiek en laboratorium Surveillance ) en Erasmus MC (Medisch Centrum )-Viroscience.
Een recente mazeleninfectie kan ook bewezen worden door een seroconversie of een significante stijging van mazelen-specifieke IgG-antistoffen in gepaarde acute en convalescente serummonsters. Ook hier geldt dat wanneer er geen epidemiologische link is met een bevestigde mazelenpatiënt of een uitbraak, aanvullende diagnostiek middels RT-PCR raadzaam is.
Typering voor bron- en contactonderzoek
Genotypering is mogelijk via het RIVM-IDS en Erasmus MC-Viroscience. Genotypering wordt in combinatie met epidemiologische gegevens gebruikt om transmissieketens te identificeren, en zo vast te stellen of er sprake is van een geïmporteerde of import-gerelateerde infectie, danwel of er endemische transmissie is van het virus (Rota 209).
Bij alle solitaire gevallen, en voor tenminste twee gevallen in ieder epidemiologisch cluster, wordt daarom gevraagd aan de GGD (Gemeentelijke gezondheidsdienst ) om te zorgen dat materialen voor PCR (urine, speeksel en keeluitstrijk) worden ingestuurd naar het RIVM-IDS of Erasmus MC-Viroscience.
PBM-advies bij diagnostiekafname mazelen buiten het ziekenhuis
- Extramurale zorgverleners die immuun zijn hoeven bij het afnemen van diagnostiek bij (verdenking van) mazelen geen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) te dragen. De reden dat er geen PBM nodig zijn bij het afnemen van diagnostiek, terwijl dat bij zorghandelingen van een persoon met mazelen wel wordt geadviseerd, is dat de vooraf kans op mazelen kleiner is bij verdenking en omdat de afname van diagnostiek een korte blootstelling is. Bij risico op spatten zijn PBM nodig, namelijk een bril en een mondneusmasker type IIR. Overigens is het risico op spatten laag bij diverse vormen van diagnostiekafname: bij bloedafname of een sabbelwat is er geen risico op spatten, bij een keelwat is er een klein risico bij hoesten van de persoon die bemonsterd wordt. In dit laatste geval zijn PBM te overwegen. De reden hiervoor is het risico op andere infecties.
- Niet-immune extramurale zorgverleners voeren diagnostiekafname uit met PBM.
Preventie
Immunisatie
Vaccinatie
De BMR-vaccinatie wordt programmatisch aangeboden in het Rijksvaccinatieprogramma. Voor de indicaties, de geregistreerde vaccins, eigenschappen, doseringsschema, contra-indicaties, veiligheid, effectiviteit en beschermingsduur, zie factsheet BMR-vaccinatie.
Passieve immunisatie
Samenstelling en beschikbare producten
Mazelenimmunoglobuline heeft een specifieke immuniserende werking tegen het mazelenvirus. De antistoffen neutraliseren het virus, waardoor het niet meer kan binden aan de targetcellen. In Nederland is echter geen specifiek mazelenimmunoglobuline verkrijgbaar. Daarom wordt ter voorkoming van mazelen in bijzondere gevallen zo snel als mogelijk, en uiterlijk tot en met 6 dagen na blootstelling aan het virus humaan gammaglobuline gegeven (UKHSA 2024, Follin 2008). Dit humaan gammaglobuline wordt bij contacten van mazelenpatiënten buiten het ziekenhuis intramusculair toegediend. Intramusculaire toediening geeft een snellere absorptie van de immunoglobulines in vergelijking met subcutane toediening en wordt daarom verkozen boven subcutane toediening (National Measles guidelines – UKHSA 2024). Bij voortdurend intensieve blootstelling dient humaan gammaglobuline na 4 weken opnieuw toegediend te worden. Beriglobin P en Cutaquig zijn beschikbare producten.
Bij zuigelingen met afweerstoornissen en/of ander ernstig onderliggend lijden, is overleg met een kinderarts geïndiceerd. De indicatie voor intraveneus immunoglobuline (IVIg) wordt altijd gesteld door de kinderarts en gebeurt in het ziekenhuis. Meer informatie is te lezen in de Onderbouwing postexpositieprofylaxe zuigelingen.
Voor meer informatie over de indicaties van immunoglobuline, tijdsinterval tussen blootstelling en toediening en dosering, zie Postexpositieprofylaxe.
Beriglobin P
Beriglobin P heeft geen officiële indicatie voor mazelen-postexpositieprofylaxe en het gebruik hiervoor is off-label. De minimale beschermende dosis is 11 IU/kg (UKHSA 2024). Op basis van uitgevoerde anti-mazelentiterbepalingen in Beriglobin P is het volgende doseringsschema opgesteld:
- Zuigelingen: 0,7 ml/kg met een maximum van 6 ml, intramusculair. Eventueel in meerdere bovenbeenspieren toedienen. Het is te overwegen om de volledige dosis in de voorgevulde spuit (2 of 5 ml) toe te dienen. De toegediende dosis kan dan hoger liggen dan de aanbevolen dosering. Dit is niet schadelijk: er is geen risico op overdosering bij dit product. Zie ook de bijlage Toedienen immunoglobuline bij zuigelingen.
- Niet-immune zwangeren: 15 ml intramusculair in 3 giften van 5 ml in meerdere bovenarm- of bovenbeenspieren. De maximale hoeveelheid van 15 ml zorgt voor volledige bescherming bij personen tot 21 kg. Bij zwangeren zal de toegediende dosis daarom niet compleet beschermend zijn, maar zal de ziekte-ernst verminderen.
Levering Beriglobin P
Beriglobin P (CSL Behring) kan bij twee groothandels besteld worden, namelijk Orly Pharma en Europort Pharmaceuticals. Beide groothandels verwerken alleen tijdens kantoortijden bestellingen; binnen dit kader kan wel met spoed/snel en ook buiten kantoortijden geleverd worden, tegen extra kosten. Omdat Beriglobin P niet in Nederland is geregistreerd, is de procedure van bestellen met artsenverklaring van toepassing. Bij Europort Pharmaceuticals kan Beriglobin P daarom alleen per e-mail besteld worden.
De verwachting begin april 2025 is dat Beriglobin P op korte termijn niet meer in Nederland verkrijgbaar is, omdat CSL Behring gestopt is met de productie ervan.
Beriglobin P heeft ook een indicatie hepatitis A-profylaxe. Of er alternatieve producten hiervoor zijn, is nog niet duidelijk. Er zijn wel vervangende producten voor mazelen postexpositieprofylaxe beschikbaar (zie hierna). De GGD (Gemeentelijke gezondheidsdienst )’en wordt daarom geadviseerd om de aanwezige Beriglobin P zo mogelijk te reserveren voor hepatitis A postexpositieprofylaxe en voor mazelenpostexpositieprofylaxe onderstaande producten te gebruiken.
Cutaquig
Cutaquig 165 mg/ml (Octapharma), verkrijgbaar in flacons van verschillende hoeveelheden, is in Nederland geregistreerd en beschikbaar. Net als Beriglobin P en Cuvitru kent het geen officiële indicatie voor mazelen-postexpositieprofylaxe en is het geregistreerd voor subcutane toediening. Intramusculaire toepassing voor mazelen-postexpositieprofylaxe is dan ook off-label.
De anti-mazelentiter van in Nederland beschikbare batches van 6 en 12 ml Cutaquig is door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) bepaald. Op basis daarvan is het volgende doseringsschema opgesteld, uitgaande van een minimale beschermende dosis van 11 IU/kg (UKHSA 2024):
- Zuigelingen: 0,6 ml/kg met een maximum van 6 ml. Eventueel in meerdere bovenbeenspieren toedienen. Het is te overwegen om de volledige inhoud van de flacon van 6 ml toe te dienen. De toegediende dosis kan dan hoger liggen dan de aanbevolen dosering. Dit is niet schadelijk: er is geen risico op overdosering bij dit product. Zie ook de bijlage Toedienen immunoglobuline bij zuigelingen.
- Niet-immune zwangeren: 18 ml (6 en 12 ml) intramusculair toegediend in meerdere giften in meerdere bovenarm- of bovenbeenspieren. De maximale hoeveelheid van 18 ml zorgt voor volledige bescherming bij personen tot 30 kg. Bij zwangeren zal de toegediende dosis daarom niet compleet beschermend zijn, maar zal de ziekte-ernst verminderen.
Cuvitru
Cuvitru 200 mg/ml (Takeda), verkrijgbaar in flacons van verschillende hoeveelheden, is in Nederland geregistreerd en beschikbaar. Net als Beriglobin P en Cutaquig kent het geen officiële indicatie voor mazelen-postexpositieprofylaxe en is het geregistreerd voor subcutane toediening. Intramusculaire toepassing voor mazelen-postexpositieprofylaxe is dan ook off-label.
De anti-mazelentiter van in Nederland beschikbare batches van 5 en 10 ml Cuvitru is door het RIVM(Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) bepaald. Op basis daarvan is het volgende doseringsschema opgesteld, uitgaande van een minimale beschermende dosis van 11 IU/kg (UKHSA 2024):
- Zuigelingen: 0,6 ml/kg met een maximum van 5 ml. Eventueel in meerdere bovenbeenspieren toedienen.
Het is te overwegen om de volledige inhoud van de flacon van 5 ml toe te dienen. De toegediende dosis kan dan hoger liggen dan de aanbevolen dosering. Dit is niet schadelijk: er is geen risico op overdosering bij dit product. Zie ook de bijlage Toedienen immunoglobuline bij zuigelingen. - Niet-immune zwangeren: 20 ml intramusculair toegediend in meerdere giften in meerdere bovenarm- of bovenbeenspieren. De maximale hoeveelheid van 20 ml zorgt voor volledige bescherming bij personen tot 33 kg. Bij zwangeren zal de toegediende dosis daarom niet compleet beschermend zijn, maar zal de ziekte-ernst verminderen.
Levering Cutaquig en Cuvitru
Voor Cutaquig en Cuvitru is geen artsenverklaring nodig, waardoor een (kleine) voorraad bij de GGD mogelijk is. Voor Cutaquig is Eurocept Pharmaceuticals de distributeur; Cuvitru wordt geproduceerd en gedistribueerd naar groothandels door Takeda. Voor beide producten geldt dat er niet direct aan GGD’en kan worden geleverd, maar dat de bestelling en levering via apotheken loopt.
Algemene preventieve maatregelen
Aangezien mazelen zeer besmettelijk is, zijn algemene hygiënemaatregelen zoals handen wassen en hoesthygiëne niet voldoende om transmissie te voorkomen.
Personen met een verhoogd risico op ernstig beloop van mazelen, met name (nog) ongevaccineerde jonge kinderen, niet-immune zwangeren en immuungecompromitteerden, wordt geadviseerd contact met personen die mogelijk mazelen hebben te vermijden.
Preventieve maatregelen bij zwangeren
Niet-immune zwangeren wordt geadviseerd contact met zieken te vermijden.
Reiniging, desinfectie en sterilisatie
Conform de richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie in de openbare gezondheidszorg.
Maatregelen
Meldingsplicht
Mazelen is een meldingsplichtige ziekte groep B2. Artsen en hoofden van laboratoria moeten bij vaststelling van de infectieziekte dit binnen 1 werkdag melden aan de GGD. De GGD meldt gepseudonimiseerd conform de Wet publieke gezondheid binnen 24 uur aan het CIb en levert gegevens voor de landelijke surveillance van meldingsplichtige ziekten.
Als zich in een instelling, zoals een school of kinderopvang, twee of meerdere gevallen met overeenkomstige huidafwijkingen, zoals vlekjes die bij mazelen optreden, voordoen, is er sprake van de meldingsplicht op basis van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid. Hoofden van instellingen waar voor infectieziekten kwetsbare populaties verblijven, dienen binnen 1 werkdag te melden bij de GGD, conform artikel 26 van de Wet publieke gezondheid. Zie het draaiboek artikel 26 meldingen in WPG-instellingen.
Meldingscriterium:
Een persoon met een herkenbaar begin van symptomen:
- koorts én een verheven maculopapuleuze uitslag én ten minste 1 van de volgende 3 symptomen:
- hoesten
- neusverkoudheid
- conjunctivitis
én ten minste 1 van de volgende criteria:
- detectie van nucleïnezuur (RNA) van het mazelenvirus in een klinisch monster (PCR);
- detectie van mazelenspecifieke IgM (immunoglobuline M )-antistoffen in serum, vingerprikbloed of speeksel;
- detectie van een significante stijging van mazelen specifieke IgG (immunoglobuline G )-antistoffen in serum of vingerprikbloed;
- contact (< 3 weken) met een persoon bij wie de infectie is vastgesteld met behulp van laboratoriumdiagnostiek (epidemiologische link).
Extra verzoek bij ernstige complicaties en overlijden
Het verzoek aan behandelend artsen is om (1) ernstige complicaties waarvoor een opname nodig is en (2) overlijden ten gevolge van mazelen aanvullend te melden aan de GGD. Het verzoek aan de GGD’en is om deze informatie aan te vullen in de oorspronkelijke Osirismelding. Dit is belangrijk om de ziektelast door mazelen te kunnen monitoren in het kader van landelijke surveillance.
Bron- en contactonderzoek
Bronopsporing
Een geval van mazelen (buiten de situatie van een epidemie) is uitzonderlijk. Bronopsporing is de verantwoordelijkheid van de GGD nadat deze een melding van mazelen heeft ontvangen, waarbij vooral gelet moet worden op mogelijke import van de ziekte uit het buitenland. Bij solitaire gevallen van mazelen is moleculaire typering met behulp van PCR aangewezen om de herkomst van het virus te achterhalen. Duidelijkheid over de mondiale transmissieroutes is van belang in het kader van het eliminatiestreven van de WHO (World Health Organization ).
Contactonderzoek
Naar aanleiding van een geval van mazelen moeten de contacten worden geïnventariseerd. Onder contacten verstaan we , in volgorde van urgentie:
- huishoudcontacten;
- nauwe contacten anders dan huishoudcontacten die meer dan 15 minuten dezelfde ruimte hebben gedeeld (kinderopvang, school, werk);
- medisch en verzorgend personeel dat in contact is geweest met de indexpatiënt;
- wachtkamercontacten: personen met een verhoogd risico op een ernstig beloop van mazelen, die tot maximaal 2 uur na de index in de wachtkamer gezeten hebben, zie ook de bijlage Wachtkamercontacten (Beggs 2010, Gastanaduy 2018).
Indien het een solitair geval van mazelen betreft, dat niet met andere door laboratoriumonderzoek bevestigde gevallen in verband gebracht kan worden, is het geïndiceerd om de diagnose te laten bevestigen alvorens tot maatregelen over te gaan. Wanneer in een cluster van mazelenpatiënten de diagnose bij een aantal personen is bevestigd met laboratoriumonderzoek, en een epidemiologische link voldoende waarschijnlijk is bij de overige gevallen uit dit cluster, kan meteen tot maatregelen worden overgegaan en behoeven deze overige gevallen niet meer te worden bevestigd met laboratoriumonderzoek.
Contactonderzoek bij doorbraakinfecties
Bij een volledig (tweemaal BMR (Bof, mazelen, rodehond)-) gevaccineerd persoon met een mazelen-doorbraakinfectie kan het contactonderzoek buiten het ziekenhuis beperkt worden tot de huishoudcontacten. De kans op transmissie vanuit volledig gevaccineerde personen met een doorbraak-mazeleninfectie wordt geacht zeer gering te zijn. In een review zijn meerdere studies en case reports beschreven waarbij er geen transmissie optrad bij doorbraakinfecties na 1 of 2 vaccinaties. In enkele gevallen is er wel transmissie beschreven (Fappani 2022). Transmissie vond vrijwel alleen plaats bij langdurig en/of intensief contact, zoals in een huishouden of in een zorgsetting. Daarom kan het contactonderzoek bij een tweemaal BMR-gevaccineerde index buiten het ziekenhuis in principe beperkt blijven tot huishoudcontacten. Zie hiervoor ook de Bijlage Onderbouwing maatregelen bij doorbraakinfecties. Het contactonderzoek bij doorbraakinfecties in het ziekenhuis ligt bij de afdeling infectiepreventie van het ziekenhuis.
Bij éénmaal BMR-gevaccineerde indexpatiënten vindt regulier contactonderzoek plaats, omdat de kans op primair vaccinfalen bij deze groep groter is dan bij tweemaal BMR-gevaccineerde indexpatiënten. De index kan dus ook even besmettelijk zijn als personen die in het geheel niet zijn gevaccineerd.
Maatregelen ten aanzien van index, contacten en bron
Zie ook Wering.
Voor niet-beschermde contacten moet vaccinatie worden overwogen. Bij een contra-indicatie voor vaccinatie kan immunoglobuline worden overwogen, zie Postexpositieprofylaxe. Indien patiënt of contact een arbeidsmigrant betreft, zie de Bijlage Mazelen bij arbeidsmigranten voor aandachtspunten en adviezen. Bij mazelen op de kinderopvang ikan de GGD adviseren volgens de handreiking in de bijlage Handreiking Mazelen op de kinderopvang.
Klinisch
In een klinische situatie verblijft de patiënt tot en met 4 dagen na uitbreken van exantheem in isolatie. Zie ook Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg.
Maatregelen ten aanzien van zwangeren
PEP (postexpositieprofylaxe ) voor niet-immune zwangere vrouwen (niet gevaccineerd en geen mazelen doorgemaakt).
Postexpositieprofylaxe
Als een contact ooit mazelen heeft doorgemaakt, zijn er in de meeste gevallen geen maatregelen nodig. Als een contact ooit minimaal 1 vaccinatie heeft gehad, is verdere postexpositieprofylaxe ook niet nodig, tenzij het contact is opgenomen in het ziekenhuis, immuungecompromitteerd is, werkt in het ziekenhuis of werkt met zuigelingen (zie ook Bijlage Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg). Voor postexpositieprofylaxe kan BMR (Bof, mazelen, rodehond)-vaccin of immunoglobuline worden gebruikt.
Aan de volgende groepen met een verhoogd risico op een ernstig beloop kan immunoglobuline worden gegeven, het liefst binnen 72 uur en anders en uiterlijk tot en met 6 dagen na blootstelling:
- Zuigelingen tot en met 8 maanden (zie PEP zuigelingen);
- Niet-immune zwangere vrouwen (niet gevaccineerd en geen mazelen doorgemaakt), zie PEP zwangeren;
- Immuungecompromitteerden (zie PEP immuungecompromitteerde contacten).
Zie Passieve immunisatie voor het doseringsschema, de beschikbaarheid en de verkrijgbaarheid van immunoglobuline.
Aan onbeschermde personen buiten deze groepen kan BMR-vaccinatie worden gegeven om enige bescherming te bieden tegen mazelen. De vaccinatie wordt zo spoedig mogelijk gegeven, liefst binnen 72 uur na blootstelling. Toediening binnen 72 uur geeft echter niet altijd voldoende bescherming (Wetsteyn 2008). Bij voortdurende blootstelling zoals tijdens een uitbraak kan vaccinatie - ook later dan 72 uur na het eerste contact - nog zinvol zijn om tertiaire infecties te voorkomen. Tevens kan vaccinatie eventuele ziektesymptomen mitigeren (Annexe 3, UKHSA 2024). Zie ook Stroomschema maatregelen contacten.
Tijdstip toedienen postexpositieprofylaxe (PEP)
De virusuitscheiding en daarmee de besmettelijkheid van de indexpatiënt is het hoogst rondom het begin van het exantheem waarna de besmettelijkheid nog enkele dagen aanhoudt.
Bij gezinscontacten wordt daarom de periode waarbinnen het zinvol is om PEP toe te dienen voortaan berekend vanaf de dag dat het exantheem ontstond en niet meer vanaf de eerste besmettelijke dag (i.e. vier dagen voor het begin van het exantheem). Zie ook de bijlage Onderbouwing postexpositieprofylaxe beleid zuigelingen.
Voor settings anders dan binnen het gezin kan gerekend worden vanaf de laatste blootstellingsdag in de besmettelijke periode van de index. Het advies blijft echter, ongeacht type setting, om PEP zo snel mogelijk na eerste blootstelling toe te dienen voor de hoogste effectiviteit.
Postexpositieprofylaxe zuigelingen
Bij het postexpositieprofylaxebeleid bij zuigelingen wordt rekening gehouden met de mate (type en duur) van blootstelling, eventuele bescherming door maternale antistoffen in de eerste levensmaanden, de verminderde vaccineffectiviteit van BMR-vaccinatie bij zuigelingen onder de leeftijd van 12 maanden, en het feit dat immunoglobulines slechts tijdelijke bescherming bieden en herbesmetting en/of herintroductie niet tegen gaan.
Mate van blootstelling
Het besmettingsrisico is het grootst onder gezinscontacten, omdat er sprake is van meerdaagse intensieve blootstelling met een toenemende virale blootstelling. Ook bij mazelen op een kinderdagverblijf is er sprake van een reëel besmettingsrisico als de zuigeling op dezelfde groep één of meerdere volle dagen is blootgesteld aan een kind met mazelen. Bij overige nauwe contacten (> 15 minuten in dezelfde ruimte) is het besmettingsrisico lager.
Maternale antistoffen
De bescherming door maternale antistoffen bij kinderen van zowel gevaccineerde moeders als moeders die een mazeleninfectie hebben doorgemaakt, is beperkt. Onderzoek laat zien dat bescherming door maternale antistoffen bij zuigelingen van gevaccineerde moeders de eerste levensmaanden nauwelijks aanwezig is. Deze zuigelingen zijn dus eerder kwetsbaar voor het oplopen van mazelen dan zuigelingen van moeders die een mazeleninfectie hebben doorgemaakt. Zuigelingen van moeders die een mazeleninfectie hebben doorgemaakt, hebben wel enige mate van bescherming door maternale antistoffen, maar minder langdurig dan eerder werd aangenomen. Indien de moeder een mazeleninfectie heeft doorgemaakt, kan de zuigeling tot en met 2 maanden na de geboorte als beschermd beschouwd worden door maternale antistoffen.
Vaccineffectiviteit onder de leeftijd van 12 maanden
De BMR-vaccineffectiviteit bij vervroegd vaccineren is lager dan bij vaccineren op 14 maanden (geschat rond 76 procent bij 6 maanden oplopend tot 95 procent bij 9 maanden) met blijvend verminderde antistoftiters op latere leeftijd, ook na vervolgvaccinatie(s). Deze effecten zijn het grootst bij vaccineren op een leeftijd van 6 maanden en nemen af naarmate er op latere leeftijd gevaccineerd wordt.
Geadviseerde postexpositieprofylaxe in verschillende situaties, zie tabel 1
Bij zuigelingen van 0 tot en met 8 maanden die gezinscontact zijn van een mazelenpatiënt wordt de voorkeur gegeven aan immunoglobulines vanwege de intensieve blootstelling met groot besmettingsrisico, het risico op ernstig verloop van mazelen en de relatief lage vaccineffectiviteit van een BMR-vaccinatie bij een leeftijd onder de 9 maanden.
In overige settings (kinderdagverblijven en overig nauw contact) wordt bij kinderen ouder dan 6 maanden de voorkeur gegeven aan vervroegde BMR-vaccinatie. De kans op besmetting is in deze settings kleiner en immunoglobulines geven slechts tijdelijke bescherming. BMR-vaccinatie geeft langdurige bescherming en kan herintroductie en/of herbesmetting en zodoende voortgaande transmissie beperken.
Algemene aandachtspunten bij postexpositieprofylaxe bij zuigelingen
Na toediening van immunoglobuline dient BMR-vaccinatie bij voorkeur minimaal 3 maanden te worden uitgesteld. Wanneer direct bescherming tegen mazelen nodig is, bijvoorbeeld bij doorgaande transmissie, kan overwogen worden BMR-vaccinatie eerder toe te dienen vanaf de leeftijd van 6 maanden (Burgmeijer 2011, UHSA 2019).
Indien een BMR-vaccinatie wordt toegediend vóór de leeftijd van 1 jaar wordt deze vaccinatie als extra beschouwd. Het kind volgt verder het gebruikelijke schema van het RVP (Rijksvaccinatieprogramma ) en krijgt (opnieuw) een BMR-vaccinatie op de leeftijd van 14 maanden. BMR-vaccinatie toegediend na de eerste verjaardag en voor de leeftijd van 14 maanden kan de 1e BMR-vaccinatie in het kader van het RVP vervangen.
Voor verdere onderbouwing van het postexpositieprofylaxebeleid bij zuigelingen, zie bijlage Onderbouwing postexpositieprofylaxe bij zuigelingen.
Type contact | 0 tot en met 5 maanden | 6 tot en met 8 maanden | 9 tot en met 13 maanden |
---|---|---|---|
Gezinscontact (meerdaags intensief contact met daarbij toenemende virale blootstelling) | Immunoglobuline < 72 uur tot en met 6 dagen vanaf EZD exantheem index, tenzij: moeder een mazeleninfectie heeft doorgemaakt; de zuigeling is dan tot en met 2 maanden beschermd door maternale antistoffen. | Immunoglobuline < 72 uur tot en met 6 dagen vanaf EZD exantheem index, onafhankelijk van bescherming moeder. | BMR-vaccinatie liefst < 72 uur vanaf EZD exantheem index, maar anders ook daarna vanwege voorkómen van herbesmetting. Vaccineren mitigeert eventuele ziekte. |
Groepsgenoot op een kinderdagverblijf
(> 15 minuten dezelfde ruimte gedeeld) | Immunoglobuline < 72 uur tot en met 6 dagen vanaf (laatste) blootstelling, tenzij: moeder een mazeleninfectie heeft doorgemaakt; de zuigeling is dan tot en met 2 maanden beschermd door maternale antistoffen. | BMR-vaccinatie liefst < 72 uur na (laatste) blootstelling, maar anders ook daarna om herbesmetting en/of herintroductie op het kinderdagverblijf te voorkomen. Vaccineren mitigeert eventuele ziekte. |
Postexpositieprofylaxe bij niet-immune zwangeren
Niet-immune zwangeren hebben geen mazelen doorgemaakt en zijn niet gevaccineerd tegen mazelen. Bij blootstelling wordt aan de niet-immune zwangere immunoglobuline gegeven. Er is een contra-indicatie voor BMR-vaccinatie bij zwangeren. In de paragraaf Passieve immunisatie staat bij de productinformatie van Beriglobin P en Cutaquig het doseringsschema voor niet-immune zwangeren beschreven.
Postexpositieprofylaxe immuungecompromitteerde contacten
Bij immuungecompromitteerde personen is er een hoger risico op een gecompliceerd beloop van mazelen, als er geen immuniteit tegen mazelen aanwezig is òf als deze door ziekte of behandeling verdwenen is of onderdrukt wordt. Daarom is er een indicatie voor postexpositieprofylaxe (PEP) bij immuungecompromitteerde contacten die nooit IgG (immunoglobuline G )-antistoffen hebben gemaakt tegen mazelenvirus of deze hebben verloren, waarbij de immuunstatus tegen mazelen zo nodig cito moet worden bepaald (zie de overzichtstabel in de bijlage PEP-beleid bij immuungecompromiteerden). PEP bestaat voor immuungecompromitteerden uit intraveneuze immuunglobulines (IVIG); bij intramusculaire toediening is de dosering te laag.
Er zijn drie categorieën immuungecompromitteerden te onderscheiden met voor iedere categorie een specifiek PEP-beleid:
- Ernstig immuungecompromitteerde contacten: geen antistofproductie mogelijk of onvoldoende: altijd PEP-IVIG .
Ernstig immuungecompromitteerde contacten bij wie de productie van antistoffen onvoldoende is (o.a. binnen 12 maanden na stamceltransplantatie, CAR-T therapie, hypogammaglobulinemie), dienen altijd PEP te krijgen. Dit dient zo spoedig mogelijk toegediend te worden tot 18 dagen na blootstelling. Deze contacten worden doorverwezen naar hun behandelend specialist voor toediening van PEP-IVIG. - Overige ernstig immuungecompromitteerde contacten: mogelijk verlies immuniteit dus cito bepaling van IgG antistoffen tegen mazelenvirus.
Bij andere categorieën ernstig immuungecompromitteerde contacten die door hun ziekte of behandeling hun ooit verworven immuniteit kunnen verliezen, moeten cito IgG-antistoffen tegen mazelenvirus worden bepaald; bij afwezigheid van antistoffen tegen mazelen wordt PEP toegediend. Indien de mazelen IgG niet tijdig bekend is, wordt tot en met dag 6 na blootstelling ook PEP toegediend. Indien er meer dan 6 dagen verstreken zijn na de blootstelling, bepaalt de behandelend specialist het verdere PEP-beleid. - Mild tot matig immuungecompromitteerde contacten: eerder verkregen immuniteit voldoende.
Bij andere categorieën van mild tot matig immuungecompromitteerde contacten is ooit verkregen immuniteit voldoende om ernstige complicaties van mazelen te voorkomen. Alleen niet-immune contacten (niet of onvolledig gevaccineerd en geen mazelen doorgemaakt) dienen dan PEP te krijgen tot en met dag 6 na blootstelling, daarna niet meer. Verder is er specifiek in het geboortecohort 1965-1977 een kans op afwezige immuniteit vanwege niet-doorgemaakte mazelen of onvolledige vaccinatie. Bepaling van IgG-antistoffen tegen mazelenvirus is daarom nodig bij onduidelijkheid over immuniteit; seronegatieve personen dienen PEP toegediend te krijgen tot en met dag 6 na blootstelling.
Deze contacten worden alleen bij twijfel over hun vaccinatiestatus of het doorgemaakt hebben van mazelen doorverwezen naar het ziekenhuis voor cito IgG-bepaling en zo nodig toediening van PEP-IVIG.
Na toediening van PEP-IVIG moet de persoon geïnstrueerd worden 28 dagen (gerekend na laatste blootstelling) te letten op het ontstaan van klachten passend bij een eventuele mazeleninfectie. Bij klachten dient de persoon contact op te nemen met de behandelend clinicus, zodat middels labdiagnostiek een eventuele mazelenvirusinfectie aangetoond of uitgesloten kan worden. Verder dient de persoon zich dan te isoleren tot er duidelijkheid is over de oorzaak van de ziekte-episode.
Het BMR-vaccin is bij bovenstaande 3 groepen gecontra-indiceerd, en kan dus niet als PEP worden gebruikt na blootstelling. Er is geen contra-indicatie voor het BMR-vaccin bij personen met hiv met CD4 >200/ml, behandeling van een solide tumor meer dan 6 maanden geleden, lage doses corticosteroïden Bij hen is het BMR-vaccin als PEP mogelijk en er is bij hen dus geen citobepaling van IgG-antistoffen of PEP-IVIG geïndiceerd.
Kosten
Zowel de passieve als actieve immunisatie betreft individuele zorg. De kosten ervan vallen daarmee onder de zorgverzekeringswet. De GGD (Gemeentelijke gezondheidsdienst ) kan deze kosten bij de zorgverzekeraar declareren op basis van de Beleidsregel overige geneeskundige zorg. Meer informatie over deze beleidsregel staat op http://www.ggdkennisnet.nl/thema/verzekerde-zorg/dossiers/139-nederlandse-zorgautoriteit. Indien er op scholen, kinderdagverblijven en andere instellingen gevaccineerd dient te worden, kan per cliënt de entstof en een vaccinatie(consult) gedeclareerd worden.
Wering
Een mazelenpatiënt dient in de besmettelijke periode (dus tot en met 4 dagen na het ontstaan van het exantheem) contact met personen met een verhoogd risico op ernstig beloop van mazelen te mijden. Dit betreft met name (nog) ongevaccineerde jonge kinderen, niet-immune zwangeren en immuungecompromitteerde personen. Deze maatregel geldt ook voor gevaccineerde patiënten met een mazelen-doorbraakinfectie.
Wering van werk is van toepassing. Medewerkers die matig of niet immuun zijn voor mazelen kunnen vanaf 5 dagen na onbeschermde blootstelling aan mazelen een risico vormen voor de (werk)omgeving. Als zij werken met de hoogrisicogroep dan moeten zij op dag 5 de werkzaamheden met deze groep staken (zie de tabel in paragraaf 3.4 van de bijlage Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg). Medewerkers die ziek worden na onbeschermde blootstelling door mazelen moeten bij de eerste symptomen van mazelen stoppen met werken.
Wering van school of kinderopvang
Geadviseerd wordt om kinderen met bevestigd mazelen te weren van de kinderopvang of school tot en met 4 dagen na het ontstaan van het exantheem (einde besmettelijke periode). Kinderen met mazelen voelen zich vaak te ziek om naar de kinderopvang of school te gaan en zullen in de praktijk vaak pas terugkeren na volledig herstel.
Mazelen is zeer besmettelijk al vanaf 4 dagen voor het ontstaan van het exantheem. Besmetting van mensen in de nabije omgeving heeft dus vaak al plaatsgevonden voordat de diagnose is gesteld. Bij een kinderopvang is weren echter alsnog zinvol vanwege wisselende aanwezigheid van kinderen en/of wanneer er een groot aantal ongevaccineerde kinderen op de groep verblijven. Zeker als de patiënt gedurende de 4 dagen voorafgaand aan het ontstaan van het exantheem elders verbleef, is wering zinvol om secundaire gevallen te voorkomen. Daarnaast zijn er op de kinderopvang vaak ongevaccineerde zuigelingen aanwezig. Kinderen krijgen pas op de leeftijd van 14 maanden hun eerste BMR-vaccinatie tegen mazelen. Zuigelingen zijn kwetsbaar voor het ontwikkelen van ernstige ziekte.
Het weren van kinderen met mazelen op basis- en middelbare scholen is zeker zinvol als het kind in de besmettelijke periode niet aanwezig is geweest, en als er veel ongevaccineerden op school aanwezig zijn. Weren van kinderen met mazelen beperkt verdere verspreiding.
Wering van ongevaccineerde gezinscontacten van mazelenpatiënten
We adviseren om niet-immune gezinscontacten van een mazelenpatiënt te weren van het kinderdagverblijf gedurende de incubatietijd om besmetting van nog niet gevaccineerde zuigelingen te voorkomen. Daarnaast kan het verdere transmissie beperken. Ook op basis- en middelbare scholen kan dit overwogen worden.
Wering ongevaccineerden gedurende een epidemie
Het weren van ongevaccineerde kinderen het kinderdagverblijf of school ten tijde van een mazelenepidemie wordt niet zinvol geacht. Dit zou een zeer ingrijpende en langdurige maatregel zijn met een twijfelachtig effect. Transmissie van mazelenvirus vindt ook buiten deze instellingen plaats, via familiecontacten, buurtcontacten, kerken en verenigingen.
Arbeidsrelevante aanvullingen
Deze aanvullingen zijn geschreven voor en door bedrijfsartsen en beschrijven de preventieve maatregelen om het oplopen van infectieziekten tijdens het werk te voorkomen (werknemer als risicoloper) en de maatregelen/aanpassingen die genomen kunnen worden bij vaststelling van de infectieziekte bij de werknemer (werknemer als risicovormer). In de werksituatie gelden de Arbowet, het arbeidsomstandighedenbesluit en de Europese Richtlijn 2000/54, gericht op preventie. Zie ook biologische agentia in de wet op Arboportaal
Ziekteverschijnselen in relatie tot werk
Zie de paragraaf Ziekteverschijnselen. Doorgaans zal er bij een werknemer met een mazelenvirusinfectie sprake zijn van een aanzienlijke ziektelast die tijdelijk zal leiden tot arbeidsongeschiktheid.
Arbeidsgerelateerde risicogroepen
Risicoloper
Beroepsgroepen met een verhoogde kans op beroepsmatige blootstelling zijn:
- werknemers in de gezondheidszorg en (para)medische studenten (Chen 2011, Gohil 2015, Maltezou 2013, Muscat 2011, Steingart 1999)
- werknemers die frequent reizen naar of verblijven in endemische gebieden, zoals arbeidsmigranten (in de bijlage Mazelen bij arbeidsmigranten staan aandachtspunten en adviezen over mazelen bij arbeidsmigranten), zakenreizigers (ECDC (European Centre for Disease Prevention and Control ) 2019, Jost 2015, Kessler 2009) en werknemers van luchtvaartmaatschappijen of cruiseschepen (Croteau 2009, Kobayashi 2020)
- werknemers betrokken bij de vluchtelingenopvang
- werknemers van scholen en kinderopvang met name in regio’s met lage vaccinatiegraad (Jackson 1996, Kessler 2009).
Blootgestelde werknemers kunnen mazelen oplopen als zij niet beschermd zijn. Raadpleeg hiervoor het overzicht Wie is beschermd tegen mazelen.
Risicovormer
Vatbare (niet of onvoldoende beschermde) werknemers (zie Wie is beschermd tegen mazelen) die werken met kwetsbare groepen zoals genoemd in Verhoogde kans op ernstig beloop. Dit betreft personen werkzaam:
- in de zorg (met name op de kinder-, neonatologie-, kraam- en verloskundeafdeling en afdelingen met immuungecompromitteerde patiënten)
- in de kinderopvang en op consultatiebureaus (Botelho-Nevers 2011, Chen 2011, Fu 2019, Muscat 2011).
Verhoogde kans op ernstig beloop
Werknemers met een verhoogde kans op een ernstig beloop zijn oudere werknemers, immuungecompromitteerde werknemers en zwangere werknemers, zie Verhoogde kans op ernstig beloop en Risico’s mazelen tijdens zwangerschap.
Werknemer met een verhoogde kans op ernstig beloop
Voor medische risicogroepen zie Verhoogde kans op ernstig beloop en Risico’s mazelen tijdens zwangerschap.In de RI&E moet rekening gehouden zijn met de medische risicogroepen en de demografie van de werknemerspopulatie.
Preventieve maatregelen op het werk
Volg de Algemene preventieve maatregelen. Volg bij de preventieve maatregelen op het werk de bio-arbeidshygiënische strategie (Arboportaal). Mazelen valt onder categorie 2 van de biologische agentia (EU-richtlijn 2019). De combinatie van onderstaande preventieve maatregelen op het werk heeft het doel het risico op besmetting van werknemer te minimaliseren.
- Bij een verhoogd risico op beroepsmatige blootstelling aan mazelen (risicoloper), of als de kans op beroepsmatige overdracht naar kwetsbare derden aanwezig is (risicovormer) dient de werkgever:
- Bij herhaling goede voorlichting te geven over infectierisico’s, wijze van transmissie, hygiënemaatregelen en bescherming door vaccinatie.
- Vaccinatie aan te bieden. Dit is een effectieve preventieve maatregel. Zie Vaccinatie werknemers.
- Erop toe te zien dat algemene hygiënische maatregelen consequent worden nageleefd.
- Bij verzorging of verpleging van een patiënt met bekende of vermoedelijke mazelen geldt daarnaast dat:
- Infectiepreventie- en beschermende maatregelen worden toegepast, persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze worden gedragen en van toepassing zijnde isolatiemaatregelen consequent worden gevolgd. Zie SRI-richtlijn Isolatie.
- Onbeschermde werknemers een patiënt niet behandelen/verzorgen (UKHSA 2024, CDC (Centers for Disease Control and Prevention) 2025). Als hier in noodsituaties van wordt afgeweken dienen goed passende persoonlijke beschermingsmaatregelen strikt te worden gebruikt. Hierbij moet op correct gebruik te worden toegezien en dient werknemer zorgvuldig te zijn voorgelicht over het risico om mazelen op te lopen en over de mogelijkheid tot vaccinatie. Onbeschermde werknemers met een verhoogd persoonlijk risico, zoals zwangere en immuungecompromitteerde werknemers, dienen ook in noodsituaties niet te worden ingezet bij de verzorging of behandeling van een mazelenpatiënt.
- Bij afname van diagnostiek moeten beschermende maatregelen worden genomen: zie PBM-advies bij diagnostiekafname buiten het ziekenhuis.
Vaccinatie werknemer
Aan de volgende groepen werknemers moet vaccinatie worden aangeboden:
- Werknemers met een beroepsmatige blootstelling aan mazelen (risicoloper)
- Werknemers bij wie de kans op beroepsmatige overdracht naar kwetsbare derden aanwezig is (risicovormer).
Bij indiensttreding moet de immuun- en vaccinatiestatus worden vastgelegd. De werkgever kan zich hierbij laten bijstaan door de arbodienst of bedrijfsarts bij de implementatie hiervan in lijn met de wet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Bij onvoldoende bescherming moet, na goede voorlichting hierover en bij ontbreken van contra-indicaties, vaccinatie worden aangeboden. Daarbij is extra aandacht nodig voor zwangere en immuungecompromitteerde werknemers binnen deze groep (zie factsheet BMR-vaccinatie).
- Onbeschermde werknemers krijgen een volledige vaccinatie aangeboden, bestaande uit 2 BMR-vaccinaties met een tussenpoos van tenminste 1 maand.
- Werknemers die in het verleden éénmaal zijn gevaccineerd tegen mazelen worden als voldoende beschermd beschouwd, tenzij zij werken in de gezondheidszorg of in de kinderopvang met kinderen jonger dan 14 maanden. Hen wordt een 2e BMR-vaccinatie geboden.
- Voor gezondheidszorgwerkers: zie Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg. Zie ook het Arbo-infact Gezondheidszorgmedewerkers en mazelen: aandacht buiten uitbraak (juli 2024)
- Voor de kinderopvang: zie Bescherming tegen mazelen voor werknemers in de kinderopvang.
Arbobeleid ten aanzien van vaccinatie van werknemers
Als uit de RI&E blijkt dat er een risico bestaat voor de gezondheid van werknemers terwijl er effectieve inentingen in Nederland beschikbaar zijn, dan moet de werkgever een vaccinatie aanbieden (Artikel 4.91 Arbeidsomstandighedenbesluit). Vaccinatie is bedoeld als aanvulling op andere (preventieve) maatregelen. Naast vaccinatie ter directe bescherming van werknemer, dient vaccinatie ter bescherming van derden in de afweging te worden meegenomen, zie Gezondheidsraadadvies Vaccinatie werknemers.
- De bedrijfsarts adviseert, in samenspraak met de arbeidshygiënist, de werkgever op basis van risico-inventarisatie over het werk.
- De werkgever biedt vaccinatie aan werknemer aan met de begeleidende individuele voorlichting. De werknemers moeten op de hoogte worden gebracht van de voor- en nadelen en worden bijgestaan in een individuele afweging.
- De vaccinatie maakt onderdeel uit van de arbeidsgeneeskundige begeleiding en vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van een bedrijfsarts.
- De werknemer beslist over het al dan niet vaccineren.
- De aan de werknemers aangeboden vaccinatie mag geen kosten voor hen met zich meebrengen. De kosten van vaccinatie zijn voor de werkgever.
Er kan een vaccinatiekaart worden opgesteld, die aan de betrokken werknemer en op verzoek aan de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven.
Preventieve maatregelen bij kinderwens, zwangerschap of lactatie
De werkgever is in het kader van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit 4.85) verantwoordelijk voor de bescherming van werknemers in het algemeen en zwangere medewerkers in het bijzonder (Arbobesluit 4.107). Zie ook het HSE-artikel Zwangerschap en werk.
Werkgevers actief in de zorg, vluchtelingenopvang, kinderopvang, onderwijs en met werknemers die beroepsmatig reizen naar endemische gebieden dienen, bij voorkeur bij aanstelling, werknemers te wijzen op het anonieme (preventieve) arbeidsomstandighedenspreekuur bij de bedrijfsarts. Werknemers kunnen hier terecht met vragen over arbeidsomstandigheden in relatie tot o.a. zwangerschapswens, zwangerschap of lactatie.
Maatregelen en wering van werk
Postexpositieprofylaxe na blootstelling op werk
- Voor werknemers in de gezondheidszorg zie Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg.
- Voor werknemers in de kinderopvang zie Bescherming tegen mazelen voor werknemers in de kinderopvang
- Voor overige werknemers: volg het postexpositieprofylaxebeleid in settings anders dan gezinscontacten.
Wering
Wering kan van toepassing zijn op een blootgestelde of zieke werknemer. Dit kan ook van toepassing zijn op een kwetsbare risicoloper (nog niet blootgesteld en nog niet ziek). Wering van werk na blootstelling is van toepassing. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wering van werk van
- werknemers in de gezondheidszorg die werken met kwetsbare groepen; en
- andere werknemers met beroepsmatig contact met anderen.
1. Werknemers in de gezondheidszorg die werken met kwetsbare groepen
- Risicoafdelingen in het ziekenhuis en buiten het ziekenhuis werkend met de meest kwetsbare groep:
- Matig of niet-beschermde werknemers in de gezondheidszorg werkend op risicoafdelingen in het ziekenhuis worden geweerd van dit werk vanaf dag 5 tot 18 dagen. Dit tenzij zij direct na blootstelling (in ieder geval binnen 7 dagen na eerste blootstelling) positief zijn getest op mazelen-IgG (immunoglobuline G ). Een positieve mazelen-IgG binnen 7 dagen na eerste blootstelling, wordt als te vroeg beschouwd om dit toe te kunnen schrijven aan deze recente blootstelling. In dat geval worden zij als beschermd beschouwd (UKHSA 2024).
- Zorgverleners met voldoende bewijs van bescherming kunnen normaal blijven werken, tenzij zij koorts of huiduitslag ontwikkelen. Dan moeten zij alsnog worden geweerd van werk tot en met 4 dagen na het begin van de huiduitslag. Zie Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg.
2. Andere werknemers met beroepsmatig contact met anderen
- Gezondheidszorg en kinderopvang:
- Andere, matig of niet-beschermde medewerkers in de gezondheidszorg en in de kinderopvang moeten bij de eerst mogelijke symptomen van ziekte geweerd worden van werk.
- Overige sectoren:
- Dit geldt ook voor andere blootgestelde vatbare medewerkers met direct contact met derden.
Melden als beroepsziekte
Indien de ziekte (waarschijnlijk) is opgelopen tijdens de beroepsuitoefening is de bedrijfsarts verplicht (Arbeidsomstandighedenwet, artikel 9.3) dit (online) te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.
Tijdens de epidemie van 2013/2014 zijn bij het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) 19 werknemers in de gezondheidszorg gemeld die tijdens hun werk mazelen hadden opgelopen. Na de epidemie van 2013/2014 zijn bij het NCvB zijn 3 beroepsziekten gemeld door mazelen, de laatste was in 2018 (zie website NCvB). Het NCvB heeft te maken met structurele onderrapportage.
Wettelijk kader Arbeidsomstandighedenwet met betrekking tot mazelen
Werkgevers en werknemers dragen samen de verantwoordelijkheid voor veilig en gezond werken. Dit is belangrijk voor goede werkomstandigheden en de continuïteit van bedrijfsvoering. Ze maken samen afspraken over veilige werkwijzen en het gebruik van beoordelingsinstrumenten hiertoe.
De werkgever moet bij het beheersen van werkgebonden infectieziekten dusdanige maatregelen treffen dat de kans op blootstelling aan (en vervolgens mogelijke transmissie van) een agens in het werk zo laag mogelijk is.
Het risico op besmetting wordt bepaald door de kans op aanwezigheid van het agens bij een bron (bijvoorbeeld een kind met mazelen, de aard van de werkzaamheden (dit bepaalt de kans op overdracht) en de kwetsbaarheid van de werknemer (dit bepaalt in welke mate deze ontvankelijk is/gezondheidsrisico loopt).
Infectieziekten vallen binnen de Arbeidsomstandighedenwet onder biologische agentia. De zorglicht van de werkgever wordt hierin nader uitgewerkt. Middels een Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) beoordeelt de werkgever de risico’s en stelt vervolgens beleid op. Hieruit volgt een plan van aanpak. Bestaat er een gezondheidsrisico voor de werknemer, dan neemt de werkgever (voor zover dit technisch uitvoerbaar is) zodanige maatregelen dat blootstelling aan het agens wordt voorkomen.
Daarbij staat bronaanpak voorop, gevolgd door (collectieve) technische en organisatorische maatregelen; persoonlijke beschermingsmiddelen en vaccinatie vormen het sluitstuk. In artikel 4.91 van het Arbeidsomstandighedenbesluit staat dat werknemers in de gelegenheid moeten worden gesteld voorafgaand aan of volgend op blootstelling aan biologische agentia arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
Daarnaast dienen, voor zover mogelijk, aan iedere werknemer die nog niet immuun is voor het betreffende agens, doeltreffende vaccins ter beschikking te worden gesteld (lid 6). De werkgever kan hierbij voor het bepalen van het risico voor de kwetsbare derden gebruik maken van het afwegingskader zoals beschreven in tabel 1 Criteria voor vaccinatie uit het Gezondheidsraadadvies Werknemers en infectieziekten.
Literatuur
- Beersma MF, Kapsenberg JG, Renier WO, Galama JM, van Druten JA, Lucas CJ. Subacute scleroserende panencephalitis in Nederland (1976-1986). Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:1194-9.
- Beggs CB, Shepherd SJ, Kerr KG. Potential for airborne transmission of infection in the waiting areas of healthcare premises: stochastic analysis using a Monte Carlo model. BMC Infect Dis. 2010;10:247. https://doi.org/10.1186/1471-2334-10-247
- Botelho-Nevers E, Cassir N, Minodier P, Laporte R, Gautret P, Badiaga S, et al. Measles among healthcare workers: a potential for nosocomial outbreaks. Euro Surveill. 2011;16(2).
- Burgmeijer R, Hoppenbrouwers K. Handboek vaccinaties: Van Gorcum; 2011.
- CDC. Fast facts: global measles 2024. Beschikbaar via: https://www.cdc.gov/global-measles-vaccination/data-research/index.html. Geraadpleegd op 4-11-2024.
- CDC. Global measles outbreaks 2024. Beschikbaar via: https://www.cdc.gov/global-measles-vaccination/data-research/global-measles-outbreaks/index.html. Geraadpleegd op 4-11-2024.
- CDC. Measles symptoms and complications 2024. Beschikbaar via: https://www.cdc.gov/measles/signs-symptoms/index.html.
- Charlier C, Dina J, Freymuth F, Vabret A, Lortholary O, Antona D, et al. Prolonged Maternal Shedding and Maternal-fetal Transmission of Measles Virus. Clinical Infectious Diseases. 2021;72(9):1631-4. https://doi.org/10.1093/cid/ciaa915
- Chen SY, Anderson S, Kutty PK, Lugo F, McDonald M, Rota PA, et al. Health Care–Associated Measles Outbreak in the United States After an Importation: Challenges and Economic Impact. The Journal of Infectious Diseases. 2011;203(11):1517-25. https://doi.org/10.1093/infdis/jir115
- Croteau M, Trapé M. Globally emerging occupational infections. Couturier's occupational and environmental infectious diseases. Beverly Farms, MA: OEM Press; 2009. p. 692.
- ECDC (European Centre for Disease Prevention and Control ). Who is at risk for measles in the EU/EEA? Stockholm; 2019. Beschikbaar via: https://www.ecdc.europa.eu/sites/default/files/documents/RRA-Measles-EU-EEA-May-2019.pdf.
- ECDC. Factsheet about measles 2023. Beschikbaar via: https://www.ecdc.europa.eu/en/measles/facts.
- ECDC. Communicable desease threats report. Week 41, 5-11 October 2024. 2024. Beschikbaar via: https://www.ecdc.europa.eu/sites/default/files/documents/Communicable-disease-threats-report-week-41-2024.pdf.
- ECDC. Measles. Annual Epidemiological Report for 2023. 2024. Beschikbaar via: https://www.ecdc.europa.eu/sites/default/files/documents/MEAS_AER_2023_Report.pdf.
- ECDC. Measles on the rise again in Europe: time to check your vaccination status. 2025. Beschikbaar via: https://www.ecdc.europa.eu/en/news-events/measles-rise-again-europe-time-check-your-vaccination-status.
- eClinicalMedicine. Concerning global rise in measles cases. eClinicalMedicine. 2024;68. https://doi.org/10.1016/j.eclinm.2024.102502
- EG. Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG). Brussel; 2020. Beschikbaar via: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:02000L0054-20200624.
- Fappani C, Gori M, Canuti M, Terraneo M, Colzani D, Tanzi E, et al. Breakthrough Infections: A Challenge towards Measles Elimination? Microorganisms. 2022;10(8). https://doi.org/10.3390/microorganisms10081567
- Follin P, Dotevall L, Jertborn M, Khalid Y, Liljeqvist JA, Muntz S, et al. Effective control measures limited measles outbreak after extensive nosocomial exposures in January-February 2008 in Gothenburg, Sweden. Euro Surveill. 2008;13(30).
- Fu J, Jiang C, Wang J, Cai R, Cheng W, Shi L, et al. A hospital-associated measles outbreak in health workers in Beijing: Implications for measles elimination in China, 2018. Int J Infect Dis. 2019;78:85-92. https://doi.org/10.1016/j.ijid.2018.10.023
- Gadroen K, Dodd CN, Masclee GMC, de Ridder MAJ, Weibel D, Mina MJ, et al. Impact and longevity of measles-associated immune suppression: a matched cohort study using data from the THIN general practice database in the UK. BMJ Open. 2018;8(11):e021465. https://doi.org/10.1136/bmjopen-2017-021465
- Gastanaduy P, Haber P, Rota PA, Patel M. H13: Measles. Pink Book2024.
- Gastañaduy PA, Banerjee E, DeBolt C, Bravo-Alcántara P, Samad SA, Pastor D, et al. Public health responses during measles outbreaks in elimination settings: Strategies and challenges. Hum Vaccin Immunother. 2018;14(9):2222-38. https://doi.org/10.1080/21645515.2018.1474310
- Gershon A. Measles. In: Bennett JE DR, Blaser MJ, editors, editor. Mandell, Douglas, and Bennett's principles and practice of infectious diseases. Philadelphia: Elsevier Saunders; 2021. p. 2110-6.
- Gohil SK, Okubo S, Klish S, Dickey L, Huang SS, Zahn M. Healthcare Workers and Post-Elimination Era Measles: Lessons on Acquisition and Exposure Prevention. Clinical Infectious Diseases. 2015;62(2):166-72. https://doi.org/10.1093/cid/civ802
- Griffin DE. Measles virus persistence and its consequences. Curr Opin Virol. 2020;41:46-51. https://doi.org/10.1016/j.coviro.2020.03.003
- Guerra FM, Bolotin S, Lim G, Heffernan J, Deeks SL, Li Y, et al. The basic reproduction number (R(0)) of measles: a systematic review. Lancet Infect Dis. 2017;17(12):e420-e8. https://doi.org/10.1016/s1473-3099(17)30307-9
- Hahne S, te Wierik MJ, Mollema L, van Velzen E, de Coster E, Swaan C, et al. Measles outbreak, the Netherlands, 2008. Emerg Infect Dis. 2010;16(3):567-9. https://doi.org/10.3201/eid1603.090114
- Hahné SJ, Nic Lochlainn LM, van Burgel ND, Kerkhof J, Sane J, Yap KB, et al. Measles Outbreak Among Previously Immunized Healthcare Workers, the Netherlands, 2014. J Infect Dis. 2016;214(12):1980-6. https://doi.org/10.1093/infdis/jiw480
- Hübschen JM, Gouandjika-Vasilache I, Dina J. Measles. Lancet. 2022;399(10325):678-90. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(21)02004-3
- Jackson LA, Stewart LK, Solomon SL, Boase J, Alexander ER, Heath JL, et al. Risk of infection with hepatitis A, B or C, cytomegalovirus, varicella or measles among child care providers. Pediatr Infect Dis J. 1996;15(7):584-9. https://doi.org/10.1097/00006454-199607000-00005
- Jain P, Rathee M. Koplik Spots. StatPearls. Treasure Island (FL): StatPearls Publishing
- Copyright © 2024, StatPearls Publishing LLC.; 2024.
- Jost M, Luzi D, Metzler S, Miran B, Mutsch M. Measles associated with international travel in the region of the Americas, Australia and Europe, 2001-2013: a systematic review. Travel Med Infect Dis. 2015;13(1):10-8. https://doi.org/10.1016/j.tmaid.2014.10.022
- Kessler ER. Vaccine preventable diseases in occupational medicine. Couturier's occupational and environmental infectious diseases. Beverly Farms, MA: OEM Press; 2009. p. 135-48.
- Khalil A, Samara A, Campbell C, Ladhani SN. Pregnant women and measles: we need to be vigilant during outbreaks. EClinicalMedicine. 2024;72:102594. https://doi.org/10.1016/j.eclinm.2024.102594
- Klinkenberg D, Nishiura H. The correlation between infectivity and incubation period of measles, estimated from households with two cases. J Theor Biol. 2011;284(1):52-60. https://doi.org/10.1016/j.jtbi.2011.06.015
- Kobayashi A, Shimada T, Tanaka-Taya K, Kanai M, Okuno H, Kinoshita M, et al. Epidemiology of a workplace measles outbreak dominated by modified measles cases at Kansai international airport, Japan, during august-september 2016. Vaccine. 2020;38(32):4996-5001. https://doi.org/10.1016/j.vaccine.2020.05.067
- Laksono BM, de Vries RD, Duprex WP, de Swart RL. Measles pathogenesis, immune suppression and animal models. Curr Opin Virol. 2020;41:31-7. https://doi.org/10.1016/j.coviro.2020.03.002
- Laksono BM, de Vries RD, Verburgh RJ, Visser EG, de Jong A, Fraaij PLA, et al. Studies into the mechanism of measles-associated immune suppression during a measles outbreak in the Netherlands. Nat Commun. 2018;9(1):4944. https://doi.org/10.1038/s41467-018-07515-0
- Lebon P, Gelot A, Zhang SY, Casanova JL, Hauw JJ. Measles Sclerosing Subacute PanEncephalitis (SSPE), an intriguing and ever-present disease: Data, assumptions and new perspectives. Rev Neurol (Paris). 2021;177(9):1059-68. https://doi.org/10.1016/j.neurol.2021.02.387
- Lessler J, Reich NG, Brookmeyer R, Perl TM, Nelson KE, Cummings DA. Incubation periods of acute respiratory viral infections: a systematic review. Lancet Infect Dis. 2009;9(5):291-300. https://doi.org/10.1016/s1473-3099(09)70069-6
- Leuridan E, Van Damme P. Passive transmission and persistence of naturally acquired or vaccine-induced maternal antibodies against measles in newborns. Vaccine. 2007;25(34):6296-304. https://doi.org/10.1016/j.vaccine.2007.06.020
- Maltezou HC, Wicker S. Measles in health-care settings. Am J Infect Control. 2013;41(7):661-3. https://doi.org/10.1016/j.ajic.2012.09.017
- Miller C, Farrington CP, Harbert K. The epidemiology of subacute sclerosing panencephalitis in England and Wales 1970-1989. Int J Epidemiol. 1992;21(5):998-1006. https://doi.org/10.1093/ije/21.5.998
- Minta AA, Ferrari M, Antoni S, Lambert B, Sayi TS, Hsu CH, et al. Progress Toward Measles Elimination - Worldwide, 2000-2023. MMWR (Morbidity and Mortality Weekly Report ) Morb Mortal Wkly Rep. 2024;73(45):1036-42. https://doi.org/10.15585/mmwr.mm7345a4
- Minta AA, Ferrari M, Antoni S, Portnoy A, Sbarra A, Lambert B, et al. Progress Toward Measles Elimination - Worldwide, 2000-2022. MMWR Morb Mortal Wkly Rep. 2023;72(46):1262-8. https://doi.org/10.15585/mmwr.mm7246a3
- Moss WJ, Griffin DE. Measles. The Lancet. 2012;379(9811):153-64. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(10)62352-5
- Moss WJ, Griffin DE. What's going on with measles? J Virol. 2024;98(8):e0075824. https://doi.org/10.1128/jvi.00758-24
- Moussallem TM, Guedes F, Fernandes ER, Pagliari C, Lancellotti CL, de Andrade HF, Jr., et al. Lung involvement in childhood measles: severe immune dysfunction revealed by quantitative immunohistochemistry. Hum Pathol. 2007;38(8):1239-47. https://doi.org/10.1016/j.humpath.2007.01.015
- Muscat M. Who Gets Measles in Europe? The Journal of Infectious Diseases. 2011;204(suppl_1):S353-S65. https://doi.org/10.1093/infdis/jir067
- Opstelten W, Ruijs WLM, Warris A, van Binnendijk RS, Wolfs TFW, Hahne SJM. Er heerst weer mazelen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:A6710.
- Orenstein WA. Plotkin's vaccines. In: Elsevier, editor.2023.
- Overheid. Artikel 4.91 Arbeidsomstandighedenbesluit Den Haag; 2024. Beschikbaar via: https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0008498&hoofdstuk=4&afdeling=9¶graaf=4&artikel=4.91&z=2025-02-01&g=2025-02-01.
- Portnoy A, Jit M, Ferrari M, Hanson M, Brenzel L, Verguet S. Estimates of case-fatality ratios of measles in low-income and middle-income countries: a systematic review and modelling analysis. Lancet Glob Health. 2019;7(4):e472-e81. https://doi.org/10.1016/s2214-109x(18)30537-0
- Rasmussen SA, Jamieson DJ. What Obstetric Health Care Providers Need to Know About Measles and Pregnancy. Obstet Gynecol. 2015;126(1):163-70. https://doi.org/10.1097/aog.0000000000000903
- Sakuta H, Sawada S, Kuroki Y. Severity of measles among patients with incidental postexposure vaccination. Jpn J Infect Dis. 2008;61(4):304-6.
- Shperling RB, Yogev Y. Adverse outcomes of measles infection during pregnancy and in the perinatal period. J Matern Fetal Neonatal Med. 2022;35(8):1586-91. https://doi.org/10.1080/14767058.2020.1759536
- SRI. Persoonlijke beschermingsmiddelen 2023. Beschikbaar via: https://www.sri-richtlijnen.nl/pbm.
- SRI. Isolatie. (Geraadpleegd 17-03-2024: https://www.sri-richtlijnen.nl/isolatie/module-1-1). 2024.
- Steingart KR, Thomas AR, Dykewicz CA, Redd SC. Transmission of measles virus in healthcare settings during a communitywide outbreak. Infect Control Hosp Epidemiol. 1999;20(2):115-9. https://doi.org/10.1086/501595
- Strebel PM, M.J. P, P.A. G, Goodson JL. Measles vaccines. Philadelphia, PA: Elsevier; 2018.
- Strebel PM, Orenstein WA. Measles. N Engl J Med. 2019;381(4):349-57. https://doi.org/10.1056/NEJMcp1905181
- Sundell N, Dotevall L, Sansone M, Andersson M, Lindh M, Wahlberg T, et al. Measles outbreak in Gothenburg urban area, Sweden, 2017 to 2018: low viral load in breakthrough infections. Euro Surveill. 2019;24(17). https://doi.org/10.2807/1560-7917.Es.2019.24.17.1900114
- SZW (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Maatregelen bij het werken met biologische agentia (preventie); cited 2025 1-3-2025]. Beschikbaar via: https://www.arboportaal.nl/onderwerpen/maatregelen.
- Tipples GA, Hamkar R, Mohktari-Azad T, Gray M, Parkyn G, Head C, et al. Assessment of immunoglobulin M enzyme immunoassays for diagnosis of measles. J Clin Microbiol. 2003;41(10):4790-2. https://doi.org/10.1128/jcm.41.10.4790-4792.2003
- Tranter I, Smoll N, Lau CL, Williams DL, Neucom D, Barnekow D, et al. Onward Virus Transmission after Measles Secondary Vaccination Failure. Emerg Infect Dis. 2024;30(9):1747-54. https://doi.org/10.3201/eid3009.240150
- UKHSA. Green book of immunisation. Chapter 21: Measles2019.
- UKHSA. National measles guidelines. 2024. Beschikbaar via: https://assets.publishing.service.gov.uk/media/66a0ce1449b9c0597fdb03a6/20240704_national-measles-guidelines-July-2024.pdf.
- van Binnendijk RS, van den Hof S, van den Kerkhof H, Kohl RH, Woonink F, Berbers GA, et al. Evaluation of serological and virological tests in the diagnosis of clinical and subclinical measles virus infections during an outbreak of measles in The Netherlands. J Infect Dis. 2003;188(6):898-903. https://doi.org/10.1086/377103
- van den Hof S, Conyn-van Spaendonck MA, van Steenbergen JE. Measles epidemic in the Netherlands, 1999-2000. J Infect Dis. 2002;186(10):1483-6. https://doi.org/10.1086/344894
- Waaijenborg S, Hahné SJ, Mollema L, Smits GP, Berbers GA, van der Klis FR, et al. Waning of maternal antibodies against measles, mumps, rubella, and varicella in communities with contrasting vaccination coverage. J Infect Dis. 2013;208(1):10-6. https://doi.org/10.1093/infdis/jit143
- Wetsteyn JC, de Rond WM, Schreuder MC (Medisch Centrum ), de Boer HE, van Binnendijk RS, Wolthers KC. [An outbreak of measles at an emergency room]. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152(37):2032-6. (Een uitbraak van mazelen op de Spoedeisende Hulp.)
- WHO. Manual for the laboratory diagnosis of measles and rubella virus infection. Geneva, Switzerland; 2007. Beschikbaar via: https://iris.who.int/bitstream/handle/10665/70211/WHO_IVB_07.01_eng.pdf.
- WHO. Global childhood immunization levels stalled in 2023, leaving many without life-saving protection 2024. Beschikbaar via: https://www.who.int/news/item/15-07-2024-global-childhood-immunization-levels-stalled-in-2023-leaving-many-without-life-saving-protection. Geraadpleegd op 6-1-2025.
- WHO. Measles 2024. Beschikbaar via: https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/measles. Geraadpleegd op 4-11-2024.
- Woudenberg T, van Binnendijk RS, Sanders EA, Wallinga J, de Melker HE, Ruijs WL, et al. Large measles epidemic in the Netherlands, May 2013 to March 2014: changing epidemiology. Euro Surveill. 2017;22(3). https://doi.org/10.2807/1560-7917.Es.2017.22.3.30443
- Woudenberg T, Woonink F, Kerkhof J, Cox K, Ruijs WLM, van Binnendijk R, et al. The tip of the iceberg: incompleteness of measles reporting during a large outbreak in The Netherlands in 2013-2014. Epidemiol Infect. 2018;147:e23. https://doi.org/10.1017/s0950268818002698
- Young MK, Nimmo GR (Gezondheidsraad ), Cripps AW, Jones MA. Post-exposure passive immunisation for preventing measles. Cochrane Database Syst Rev. 2014;2014(4):Cd010056. https://doi.org/10.1002/14651858.CD010056.pub2
Overige richtlijnen
- Landelijk Cöordinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) protocol Bof, Mazelen, Rodehond (BMR (Bof, mazelen, rodehond)), beschikbaar voor abonnees
- CDC: The Pink Book, chapter 12, Measles
- WHO on Immunization, Vaccines and Biologicals
- CDC on Vaccines and Immunization
- UKHSA National measles guideline