Onderbouwing bij LCI-richtlijn Mazelen
In deze onderbouwing worden de volgende uitgangsvragen behandeld:
- Wat is het aangewezen beleid t.a.v. contactonderzoek bij doorbraakinfecties?
- Wat is het aangewezen beleid ten aanzien van vervroegd vaccineren (BMR-0)?
- Wat is het aanwezen postexpositieprofylaxe beleid bij niet-beschermde contacten?
Buiten de scope: niet-beschermde immuungecompromitteerde contacten, zie daarvoor PEP-beleid bij immuungecompromitteerde contacten bij mazelen.
1. Contactonderzoek bij doorbraakinfecties
Aanbevelingen
Het contactonderzoek bij een tweemaal BMR (bof, mazelen, rodehond)-gevaccineerd persoon met mazelen beperkt zich buiten het ziekenhuis tot huishoudcontacten. In uitzonderingsgevallen, waarbij er aanwijzingen zijn voor intensief contact met een onbeschermde, kwetsbare groep, kan het contactonderzoek uitgebreid worden. Denk hier bijvoorbeeld aan werknemers van de kinderopvang die op een babygroep werken. Dit betreft maatwerk. De verantwoordelijkheid en regie voor contactonderzoek in het ziekenhuis ligt bij de instelling.
Bij een eenmalig BMR-gevaccineerde index vindt regulier contactonderzoek plaats, omdat de kans op primair vaccinfalen (PVF) bij deze groep groter is dan bij een tweemaal BMR-gevaccineerde index.
In deze module is de afweging beschreven voor het beperken van het contactonderzoek rondom personen die tweemaal gevaccineerd zijn met een mazelenvaccin (veelal BMR) die een doorbraakinfectie met het mazelenvirus doormaken, terwijl bij eenmalig gevaccineerde personen wel een volledig contactonderzoek wordt uitgevoerd. Een doorbraakinfectie is een laboratorium-bevestigde mazelenvirusinfectie bij een gevaccineerd persoon.
Primair en secundair vaccinfalen
Primair vaccinfalen (PVF) wil zeggen dat er na vaccinatie(s) geen adequate immuunrespons is opgetreden. Na de eerste dosis BMR-vaccin komt dit bij een klein percentage (max. 5%) van de gevaccineerde personen voor. De navolgende tweede BMR-vaccinatie biedt deze personen een nieuwe kans om een adequate immuunrespons te ontwikkelen, waarmee PVF na 2 vaccinaties wordt gereduceerd tot minder dan 1% (zie Factsheet BMR-vaccinatie).
Bij secundair vaccinfalen (SVF) wordt in eerste instantie een adequate afweerrespons na vaccinatie(s) gevormd, desondanks wordt er toch een mazeleninvirusfectie opgelopen. Dit lijkt vaker voor te komen dan PVF, maar het is moeilijk te benoemen bij welk percentage van de gevaccineerden SVF optreedt, omdat dit ook afhangt van de verstreken tijd na de laatste vaccinatie (Leung 2025). Een studie liet zien dat de gemiddelde titer jaarlijks zo'n 5% afneemt bij mensen die twee keer gevaccineerd zijn, en dat rond de leeftijd van 33 jaar zo'n 10-15% van de tweemaal gevaccineerde personen (de eerste tussen 15-18 maanden en de tweede op 11-jarige leeftijd) seronegatief is (Zibolenová 2023). De kans op SVF is groter na één BMR-vaccin dan na 2 doses.
- De kans op PVF bij tweemaal BMR (bof, mazelen, rodehond)-gevaccineerde personen is klein.
- Transmissie bij doorbraakinfectie vindt alleen plaats bij langdurige en/of intensieve contacten.
- De kans op langdurig en intensief contact met ernstig immuungecompromitteerden is buiten het eigen huishouden en ziekenhuis zeer laag. Bij deze groep kan door het intensieve contact mogelijk toch nog een infectie optreden, die deze personen niet kunnen klaren door de mate van immuunsuppressie.
- Uitgebreid contactonderzoek bij een tweemaal BMR-gevaccineerde indexpatiënt buiten het ziekenhuis wordt niet proportioneel geacht. De kans dat door uitgebreider contactonderzoek meer ernstig verlopende mazelenvirusinfecties worden voorkomen dan bij een gericht, beperkt onderzoek is minimaal.
Klinisch beloop bij doorbraakinfectie bij SVF
Het klinische beeld bij een doorbraakinfectie met het mazelenvirus op basis van SVF is milder en er is een lager risico op complicaties en ziekenhuisopname (Perry and Halsey 2004, Fappani 2022). Volledig (tweemaal) gevaccineerde patiënten hebben minder vaak hoestklachten, coryza (neusverkoudheid), conjunctivitis en koorts dan ongevaccineerden en patiënten met een doorbraakinfectie na één dosis vaccin (Fappani 2022). Ook het exantheem kan minder uitgesproken zijn en een atypisch patroon hebben (niet beginnend vanaf het hoofd).
Transmissierisico bij een doorbraakinfectie
Transmissie bij doorbraakinfecties bij SVF wordt beperkt door het mildere klachtenpatroon (zoals minder hoestklachten) en door een lagere en verkorte virusuitscheiding bij doorbraakinfecties door snelle opkomst van neutraliserende antistoffen in secreties. De besmettelijke periode van een persoon met een doorbraakinfectie bij SVF is daardoor waarschijnlijk korter dan de besmettelijkheid bij een primaire mazelenvirusinfectie.
In een recente review van Fappani et al wordt een overzicht gegeven van een aantal studies en case-reports waarbij er geen transmissie bij doorbraakinfectie(s) plaatsvond en een aantal studies en case-reports waarbij dat wel het geval was. Zie tabel 1 voor een samenvatting hiervan, aangevuld met nog enkele artikelen. De geïnfecteerde persoon in deze studies en case-reports is relatief vaak een zorgverlener. Dit is te verklaren door de verhoogde kans op blootstelling aan het mazelenvirus bij deze beroepsgroep en de verhoogde alertheid op klachten en symptomen die bij mazelen kunnen passen, plus de snellere toegang tot diagnostiek als men werkzaam is in de gezondheidzorg.
Belangrijk bij de interpretatie van de kans op transmissie bij een doorbraakinfectie is dat het niet bij alle originele studies en case-reports mogelijk was onderscheid te maken tussen:
- het aantal vaccinaties van de index (1 of 2 doses);
- PVF of SVF van de index.
In het beperkte aantal gevallen waarbij er secundaire transmissie optrad bij een doorbraakinfectie was er sprake van langdurig en/of intensief contact, vrijwel altijd in een huishouden.
Eerste auteur, referentie | Indexpatiënten | Bevindingen |
---|---|---|
Studies en case-reports zonder transmissie van doorbraakinfecties | ||
Rota (Rota 2011) | 2 HCWs (waarschijnlijk SVF) | Geen transmissie ondanks surveillance bij de contacten. |
Hickman (Hickman 2011) | 8 cases (zowel 1 als 2 vaccinaties) 2 PVF 6 SVF | Geen transmissie opgemerkt van de SVF-cases. Er wordt niets vermeld over transmissie bij de PVF-cases. |
Jones (Jones 2015) | Case-report van 1 HCW (waarschijnlijk SVF) | Geen transmissie naar blootgestelde mensen (71 gevaccineerde collega’s en 478 patiënten/familie) |
Sundell (Sundell 2019) | 16 gevallen van doorbraakinfecties (waaronder 9 HCW), waarvan n=5 met 2 vaccinaties, n=4 minstens 1 gedocumenteerde vaccinatie | Geen transmissie van de doorbraakinfecties, ook niet van de HCWs. |
Hahné (Hahné 2016) | 7 HCWs waarvan n=6 met 2 vaccinaties n=1 met 1 vaccinatie | Geen van de cases heeft anderen besmet, ondanks dat er tijdens besmettelijke periode 2 naar buitenland zijn gereisd, 3 in het OV hebben gezeten en 3 hebben gewerkt in het ziekenhuis. |
Augusto (Augusto 2019) | 10 gevallen van mazelen in gevaccineerden, waaronder n=9 HCWs en n=1 huishoudcontact | Geen transmissie. |
Studies en case-reports waarbij wel transmissie van doorbraakinfecties werd gevonden | ||
Edmonson (Edmonson 1990) | Eén (schoolgaand) kind, tweemaal gevaccineerd bij een uitbraak tussen 1 jan – 1 sep 1986 | 13 (gevaccineerde) contacten op school werden cases. Uiteindelijk 218 cases, waarvan 182 (83%) gevaccineerd zouden zijn al voor de uitbraak (ook eerste vaccinatie voor 1e levensjaar en veel gevaccineerd voor 1980). |
Rosen (Rosen 2014) | Case report van een tweemaal gevaccineerde case geduid als SVF | In 88 contacten geen mazelen, 4 mensen wel (3x HCW, 1x collega in het theater), deze personen zouden overigens ook allemaal immuun zijn en er waren geen tertiaire cases ondanks hun 231 contacten. PM andere artikelen beschrijven deze index als PVF o.b.v. lab-uitslagen, index ontwikkelde een matige humorale afweer. |
Santibanez (Santibanez 2014) | 9 gevaccineerde cases (zowel één als twee vaccinaties) tijdens een cluster in Slovenië. n=7 SVF | Twee opeenvolgende SVF-gevallen binnen een familie, maar ook 5 HCWs zonder nosocomiale transmissie. |
Cherry (Cherry and Zahn 2018) | 26 gevallen die ≥ 2 vaccinaties hadden | Bij 3 personen transmissie naar (in totaal 4) niet-immune contacten (huishoudcontacten en een vriend waarmee > 5u bijeen). |
Bianchi (Bianchi 2022) | 51 gevaccineerde cases (n=26 eenmaal en n=25 tweemaal gevaccineerd) waarvan n=10 gevallen met onward transmission à n=4 met PVF | Bij 10 gevallen was er transmissie gerapporteerd naar 8 verschillende familiaire of nosocomiale clusters met 2 tot 4 personen. Er werd (niet significant) meer bewijs voor transmissie in de PVF- dan in de SVF-groep gevonden. |
Iwamoto (Iwamoto 2021) | Populatie ingedeeld in PVF (n=9) of SVF (n=53) op basis van IgG (immunoglobuline G ) aviditeitstesten. Van een groot gedeelte (n=45, 73%) is de vaccinatiestatus onbekend. | Bij twee indexen bij wie de vaccinatiestatus onbekend was, maar die op basis van de aviditeitstest waren ingedeeld als SVF, vond er transmissie plaats naar (in totaal) twee (ongevaccineerde) huishoudcontacten. |
Een studie en case-reports niet in review Fappani beschreven | ||
van den Hoek (van den Hoek 2011) | Twee tweemaal gevaccineerde cases (waarvan één HCW) | Surveillance bij de contacten van de twee cases identificeerde geen nieuwe gevallen. |
van Dam (van Dam 2020) | 137 doorbraakinfecties in gevaccineerde personen in een uitbraak van in totaal 2539 gerapporteerde cases van wie de vaccinatiestatus bekend was. Geen informatie over PVF of SVF. | Geen van de minstens tweemaal gevaccineerde personen was een bron voor een andere case, 7 van de eenmaal gevaccineerde cases (totaal n=121) werden genoemd als mogelijke bron voor andere cases. |
Zhang (Zhang 2020) | 2 HCWs van een kinderafdeling die beiden in ieder geval één vaccinatie hadden gehad. Geduid als SVF cases. | Bij de 102 contacten kreeg één niet-immuun contact mazelen. Dit was de moeder van één van de indexen met wie ze samenleefde in een bungalow <10m2. |
2. Vervroegd vaccineren (BMR-0)
Aanbevelingen
Voor kinderen met een hoog risico op blootstelling aan mazelen weegt het positieve aspect van individuele snelle bescherming op tegen het negatieve aspect van mogelijk lagere antistoftiters tegen mazelen op de lange termijn. Als een kind voor de leeftijd van 14 maanden op reis gaat naar een land waar mazelen voorkomt, wordt geadviseerd een extra of vervroegde BMR (bof, mazelen, rodehond)-vaccinatie te geven. Dit kan in Nederland vanaf de leeftijd van 6 maanden.
Als er geen direct risico is om mazelen op te lopen, heeft de voorkeur het eerste BMR-vaccin op de leeftijd van 14 maanden toe te dienen omdat dit mogelijk leidt tot een betere bescherming op langere termijn.
- Kinderen worden in Nederland gevaccineerd op een leeftijd van 14 maanden en een tweede vaccinatie vindt plaats op de leeftijd van 9 jaar. Vanaf 2025 vindt de 2e vaccinatie plaats tussen het 2e en 4e levensjaar (Gezondheidsraad 2022).
- Vervroegd vaccineren levert op lange termijn een afname op van neutraliserende antilichaamresponsen in vergelijking met vaccineren op latere leeftijd. Op de lange termijn kan dit mogelijk leiden tot een toenemend aantal kinderen dat toch vatbaar is voor mazelen, hoewel de klinische betekenis van een verminderde antilichamenrespons nog niet volledig duidelijk is.
- Bij het aanbieden van een extra vaccinatie moet het risico van het krijgen van mazelen op korte termijn - en dus de noodzaak voor onmiddellijke bescherming - afgewogen worden tegen de mogelijk minder goede bescherming op lange termijn.
teskt Resultaten
Duur bescherming maternale antistoffen
Zuigelingen worden mogelijk de eerste weken tot maand(en) beschermd door maternale antistoffen indien de moeder immuniteit heeft tegen mazelen. Een cross-sectionele studie uit 2006-2007 van Waaijenborg et al toonde aan dat de mediane beschermingsduur door maternale antistoffen 3,3 maanden is indien de moeder gevaccineerd is en 5,3 maanden indien de moeder mazelen heeft doorgemaakt (Waaijenborg 2013). Dit betekent dat bij 50% van de zuigelingen van gevaccineerde moeders de bescherming tegen mazelen reeds voor de leeftijd van 3,3 maanden onvoldoende is. Dit wordt ondersteund door Leuridan et al, die in een review aantonen dat de mediane beschermingsduur door maternale antistoffen 1 maand is bij zuigelingen van gevaccineerde moeders en 3,8 maanden bij zuigelingen van moeders die in hun leven een natuurlijke mazeleninfectie hebben doorgemaakt (Leuridan 2007).
Vrijwel alle moeders van nu, met uitzondering van moeders opgegroeid in de biblebelt, hebben zelf geen mazelen meer doorgemaakt, maar zijn hiertegen gevaccineerd. In de maanden waarin er geen of onvoldoende maternale antistoffen aanwezig zijn en de zuigeling nog niet gevaccineerd is, kan de zuigeling besmet worden na een contact met een besmettelijk persoon.
Voor de praktijk wordt een beschermingstermijn door maternale antistoffen van 2 maanden aangehouden indien moeder mazelen heeft doorgemaakt en wordt ervan uitgegaan dat er geen bescherming is door maternale antistoffen als moeder gevaccineerd is.
Vaccineffectiviteit vervroegd vaccineren BMR (bof, mazelen, rodehond)
De immuunrespons op het BMR-vaccin is afhankelijk van de leeftijd van het kind bij de eerste vaccinatie. BMR-vaccineffectiviteit tegen klinische mazelen is 76% bij vaccinatie op de leeftijd van 6 maanden. De vaccineffectiviteit stijgt naar 95% op de leeftijd van 9 maanden (Kaninda 1998). Vervroegd vaccineren heeft echter ook gevolgen voor de bescherming van het kind op langer termijn. Brinkman et al laten zien dat kinderen die voor de leeftijd van 12 maanden een BMR-vaccin gehad hebben, een minder hoge titer hebben op de leeftijd van 3 jaar dan kinderen die ná 12 maanden de eerste BMR-vaccinatie gehad hebben (Brinkman 2019). Dit negatieve effect is groter voor kinderen die zijn gevaccineerd op de leeftijd van 6-8 maanden dan voor kinderen die zijn gevaccineerd op de leeftijd van 9-12 maanden. Vervroegd vaccineren tegen mazelen biedt onmiddellijke bescherming bij de meerderheid van de zuigelingen, maar levert op lange termijn dus een afname op van neutraliserende antilichaamresponsen in vergelijking met vaccineren op latere leeftijd. Een extra vaccinatie op de leeftijd van 14 maanden lijkt dit niet sterk te verbeteren, echter dit is momenteel alleen op basis van antistofconcentraties vastgesteld. Op de lange termijn kan dit mogelijk leiden tot een toenemend aantal kinderen dat vatbaar is voor mazelen, hoewel de klinische betekenis van een verminderde antilichamenrespons nog niet volledig duidelijk is.
Een studie onder studenten in Canada geeft aanwijzingen dat het hier niet alleen om een verschil in serologische uitkomstmaten gaat. Tijdens een mazelenuitbraak in 2011 werden er meer mazeleninfecties gesignaleerd onder gevaccineerde studenten. De algehele vaccineffectiviteit was na twee doses mazelenvaccin 94,2%. Er was echter een verschil in vaccineffectiviteit onder studenten, die hun eerste dosis op de leeftijd van 12 maanden kregen (93%) en studenten die de eerste dosis vanaf 15 maanden (97,5%) kregen (De Serres 2012). Er waren tijdens deze uitbraak dus meer mazeleninfecties onder studenten die hun eerste vaccinatie op de leeftijd van 12 maanden hadden gekregen dan onder studenten die hun eerste vaccinatie op de leeftijd van 15 maanden hadden gekregen. Het klinisch beeld van mazelen na vaccinatie was echter veel milder dan van mazelen bij ongevaccineerden (De Serres 2013).
Een vervroegde mazelenvaccinatie heeft ook invloed op de hoogte en de kwaliteit van de antistofrespons. In een studie uit de Verenigde Staten (VS) bleek dat de humorale immuunrespons (zowel qua antistofconcentratie als qua neutraliserend vermogen) beduidend lager was wanneer de eerste BMR werd toegediend op 6 maanden vergeleken met toediening op 12 maanden (Gans 2013). Dit effect (serologische uitkomstmaat) in de vervroegd gevaccineerde kinderen verdween niet na een herhalings-BMR op 12 maanden en 5 jaar. Dit effect was te zien bij kinderen met en zonder meetbare maternale antistoffen en heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het immuunsysteem van een kind van 6 maanden nog minder ontwikkeld is.
De BMR-2 op 5 jaar resulteerde bij deze groep wel in een boostering van specifieke antistoffen, maar duidelijk veel minder dan bij kinderen die geen vervroegde BMR vaccinatie hadden gekregen. Bij een vervroegde vaccinatie op 9 maanden was bovenstaand effect in mindere mate aanwezig en was het vooral afhankelijk van de aanwezigheid van maternale antistoffen; de ontwikkeling van het immuunsysteem is dan veel minder van invloed. Overigens kan de ogenschijnlijke tegenspraak over de aanwezigheid van maternale antistoffen bij 9 maanden verklaard worden doordat deze studie uitgevoerd werd bij kinderen van moeders geboren rond 1960 en een verschil in detectiegrens die wel/geen aanwezigheid van maternale antistoffen markeert. De invloed van de leeftijd van een vervroegde BMR op de antistofrespons is ook aangetoond in andere studies (Gans 2001, Gans 1998, Gans 2013, Markowitz 1992, Murphy 1984, Stetler 1986, Wilkins 1979). De vervroegde vaccinaties bleken minder negatief effect te hebben op de cellulaire (T-cel-) immuniteit tegen mazelen (Bautista-López 2000, Gans 2013).
Tot op heden zijn er geen studies over vaccinatie op zeer jonge leeftijd waarin gegevens over de afweerreactie, zoals we die kunnen meten in het bloed, worden gerelateerd aan de klinische bescherming tegen mazelen. Daardoor is de betekenis van de lagere antistofrespons na een eerste BMR-vaccinatie op de leeftijd van 6 maanden voor de bescherming later in het leven niet goed te duiden.
3. Postexpositieprofylaxebeleid bij contacten
Kinderen < 14 maanden
Bij kinderen van 0 tot en met 6 maanden wordt immunoglobuline geadviseerd. Bij gezinscontacten idealiter < 72 uur, maar tot en met 6 dagen vanaf start exantheem van de index. In overige settings idealiter <72 uur, maar tot en met 6 dagen vanaf (laatste) blootstelling.
Bij kinderen van 6 tot 14 maanden wordt in principe BMR (bof, mazelen, rodehond)-vaccinatie geadviseerd, behalve bij gezinscontacten van 6 tot en met 8 maanden, waar de voorkeur gegeven wordt aan immunoglobuline vanwege de intensieve blootstelling met groot besmettingsrisico, het risico op ernstig verloop van mazelen en de relatief lage vaccineffectiviteit van een BMR-vaccinatie bij een leeftijd onder de 9 maanden. De BMR-vaccinatie wordt bij gezinscontacten het liefst zo snel mogelijk maar <72 uur vanaf start exantheem van de index gegeven. In overige settings het liefst < 72 uur na (laatste) blootstelling, maar later kan nog zinvol zijn om tertiaire infecties te voorkomen.
Personen ≥ 14 maanden die niet zwanger of immuungecompromitteerd zijn
PEP d.m.v. een BMR-vaccinatie is geïndiceerd bij onbeschermde contacten. Als een contact ooit 1 mazelenvaccinatie heeft gehad, is geen verdere BMR-PEP nodig, tenzij het contact:
- opgenomen is in het ziekenhuis of werkt in de gezondheidszorg (zie Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg);
- werkt met kinderen tot 14 maanden (zie Bescherming tegen mazelen in de kinderopvang-werk).
Zwangeren
Na blootstelling wordt aan onbeschermde zwangeren intramusculair immunoglobuline geadviseerd. Er is een contra-indicatie voor alle levend verzwakte vaccins, dus ook BMR-vaccinatie, bij zwangeren.
Immuungecompromitteerde contacten
Zie de bijlage PEP-beleid bij immuungecompromitteerde contacten bij mazelen. Immunoglobulinen geven slechts tijdelijke bescherming. Bij voortgaande transmissie en herhaaldelijk kans op blootstelling zal immunoglobuline daarom elke 3-4 weken herhaald moeten worden.
Kinderen < 14 maanden
Bij het PEP (postexpositieprofylaxe )-beleid voor kinderen < 14 maanden is rekening gehouden met de volgende overwegingen:
Blootstelling
- De mate (type en duur) van de blootstelling, waarbij er onderscheid gemaakt wordt in gezinscontacten, groepsgenoten op een kinderdagverblijf en overige nauwe contacten (> 15 min in zelfde ruimte).
- Langere duur van blootstelling met daarbij toenemende virale blootstelling (gezinscontacten) heeft meer risico op besmetting dan korter durend contact (bijvoorbeeld het delen van een kamer).
- De kans op besmetting is met name verhoogd indien huishoudcontacten de besmettingsbron zijn, waarbij er sprake is van meerdaagse intensieve bloostelling (Bloch 1985, Hope 2012).
- Ook bij mazelen op een kinderdagverblijf is er sprake van intensief contact als een zuigeling één of meerdere volle dagen is blootgesteld aan een kind met mazelen. Bij overige nauwe contacten (> 15 min zelfde ruimte) lijkt het besmettingsrisico lager.
- Bij blootstelling aan een bevestigde mazelenpatiënt heeft directe individuele bescherming van zuigelingen de voorkeur t.o.v. potentieel verminderde klinische bescherming tegen mazelen op latere leeftijd.
- De virusuitscheiding en daarmee de besmettelijkheid van de indexpatiënt is het hoogst rondom het begin van het exantheem waarna de besmettelijkheid nog enkele dagen aanhoudt.
Kans op ernstig beloop
- Kinderen < 1 jaar zijn het meest kwetsbaar voor complicaties en overlijden. Kinderen < 6 maanden kunnen niet gevaccineerd worden vanwege mogelijke interferentie met maternale antistoffen en onrijpheid van het immuunsysteem van de zuigeling.
- Tijdens de vorige mazelenepidemie (2013-2014) zijn 79 kinderen < 14 maanden gemeld (eigen data RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu )) . Van deze kinderen waren 5/79 (6%) < 6 maanden, 27/79 (34%) 6-8 maanden, en 47/79 (59%) 9-13 maanden oud. In circa 60% ging het om kinderen uit een reformatorisch gezin. Dit aantal zuigelingen zal een onderschatting zijn van de werkelijke aantallen omdat naar schatting slechts 10% van de gevallen gemeld werd (Woudenberg 2018). In 2013-2014 werd vaak geen gebruik gemaakt van een kinderdagverblijf in de reformatorische gezindte, wat er mogelijk aan bijdroeg dat er minder kinderen <14 maanden betrokken waren. Dit kan in een nieuwe epidemie anders zijn. In 2013-2014 werden de meeste mazelengevallen gemeld in de regio waar moeders vaak een natuurlijke mazeleninfectie hebben doorgemaakt. Een natuurlijke mazeleninfectie leidt tot hogere antistoftiters later in het leven dan het geval is bij gevaccineerde moeders. Daarom zijn kinderen van moeders die een natuurlijke infectie hebben doorgemaakt waarschijnlijk beter beschermd in de eerste levensmaanden dan kinderen van gevaccineerde moeders.
Bewijs effectiviteit PEP (zie ook resultaten literatuur)
- Het bewijs voor de effectiviteit van tenminste één dosis van het BMR-vaccin ingezet als PEP is beperkt en afkomstig uit drie cohortstudies. De vaccineffectiviteit wordt geschat van 83%-100% indien BMR wordt toegediend binnen 3 dagen.
- Er is bewijs voor de effectiviteit van immuunglobulines als PEP binnen 7 dagen na blootstelling bij kinderen tegen infectie en overlijden door mazelen. Verondersteld wordt dat in het huidige donorserum te lage concentraties zitten om volledig infectie te kunnen voorkomen als dit intramusculair wordt toegediend. Dit zal dus niet alle infecties kunnen voorkomen en mogelijk vooral de ernst van infectie verminderen.
- Immunoglobulinen geven slechts tijdelijke bescherming. BMR-vaccinatie geeft langdurige bescherming en kan herintroductie en zodoende voortgaande transmissie beperken.
Personen ≥14 maanden die niet zwanger of immuungecompromitteerd zijn
Bij het PEP-beleid voor personen ≥14 maanden die niet zwanger of immuungecompromitteerd zijn, is rekening gehouden met de volgende overwegingen:
- Verkregen mazelenvaccinatie in het verleden gaat gepaard met een hoge kans op bescherming. Na één vaccinatie op de leeftijd van 1 jaar of ouder is ongeveer 95% van de gezonde gevaccineerden beschermd. Na twee vaccinaties ligt de klinische bescherming rond de 99%.
- Studies naar de effectiviteit van BMR-PEP zijn met name gebaseerd op vatbare jonge kinderen (geen BMR-vaccinaties in het verleden gehad of mazelen doorgemaak). Zie ook resultaten literatuur. Het is niet bekend wat de vaccineffectiviteit is van BMR-PEP bij gezonde kinderen of volwassenen die reeds 1 maal tegen mazelen gevaccineerd zijn in het verleden. Naar verwachting is de vaccineffectiviteit hoog gezien 95% reeds beschermd is tegen mazelen.
- Voor contacten opgenomen in het ziekenhuis, werkende in de gezondheidszorg of met kinderen tot 14 maanden is een optimale bescherming (twee BMR-vaccinaties) tegen mazelen essentieel om de kans op verspreiding in deze risicosettings zo laag mogelijk te houden.
Voor meer informatie zie de bijlagen Bescherming tegen mazelen in de gezondheidszorg en Bescherming mazelen voor werknemers in de kinderopvang.
Zwangeren
Bij het PEP-beleid rondom zwangeren is rekening gehouden met de volgende overwegingen:
- Zwangeren met een mazelenvirusinfectie hebben een verhoogde kans op ernstig beloop. Enkele studies vinden een associatie met vroeggeboorte, waarbij er een grotere kans op een laag geboortegewicht. Voor meer informatie zie Verhoogde kans op ernstig beloop bij zwangerschap.
- Zwangerschap is een contra-indicatie voor BMR-vaccinatie. Vaccinatie tijdens de zwangerschap met verzwakt levend vaccin wordt ontraden.
- Er is bewijs voor de effectiviteit van immuunglobulines als PEP binnen 7 dagen na blootstelling bij kinderen tegen infectie en overlijden door mazelen. Er is weinig data over het effect van anti-mazelen immuunglobulines als PEP bij onbeschermde zwangeren. Verondersteld wordt dat in het huidige donorserum te lage concentraties zitten om volledig infectie te kunnen voorkomen als dit intramusculair wordt toegediend. Dit zal dus niet alle infecties kunnen voorkomen en mogelijk vooral de ernst van infectie verminderen. Zie ook resultaten literatuur.
Effectiviteit van passieve immunisatie
Er zijn 2 systematische reviews met meta-analyses die elkaar aanvullen waarin het effect van anti-mazelen immuunglobulines als PEP (postexpositieprofylaxe ) ter preventie van mazelen bij kinderen is aangetoond. Er is weinig tot geen data over het effect van anti-mazelen immuunglobulines als PEP bij onbeschermde zwangeren en immuungecompromitteerde personen.
Er is een Cochrane-analyse uit 2014 van 7 onderzoeken bij 1432 kinderen uit de periode vanaf 1940 (Young 2014). Effectiviteit tegen infectie door immuunglobulines als PEP binnen 7 dagen na blootstelling aan een mazelenpatiënt werd daarin vastgesteld in 7 onderzoeken. In deze onderzoeken werden meerdere vormen van immuunglobulines toegediend, zowel ongeconcentreerd volwassen serum, convalescent serum verkregen van personen gedurende de herstelfase na doorgemaakte mazelen en geconcentreerd gammaglobuline. De concentratie van anti-mazelen IgG (immunoglobuline G ) in deze formuleringen is verschillend, met de hoogste concentratie in gammaglobuline. Daarmee werd een effectiviteit van 83% (95% BI 64-92%) tegen infectie aangetoond. Effectiviteit van ongeconcentreerd volwassen serum was 48% (95% BI 41-55%). Effectiviteit van intramusculaire toediening van immunoglobulines als PEP bij mazelen bleek in een studie uit 1940: na blootstelling aan mazelen kreeg 94% van de kinderen zonder PEP mazelen versus 29% van de kinderen die na deze blootstelling intramusculair PEP toegediend kregen (Janeway 1945).
Ook werd in de Cochrane-analyse uit 3 onderzoeken geconcludeerd dat immunoglobulinen effectief zijn voor de preventie van overlijden door mazelen in vergelijking met geen behandeling (RR 0,24, 95% BI 0,13-0,44).
Deze effectiviteitscijfers zijn in de huidige situatie lager, omdat serum van volwassen donoren nu minder mazelenspecifieke antistoffen bevatten; antistofconcentraties na doorgemaakte infectie, die toen nog frequent voorkwamen, zijn hoger dan na vaccinatie, die vanaf 1960 begon. De concentratie van antistoffen is bepalend voor de effectiviteit. Dat bleek uit een onderzoek in Japan waarbij 33 kinderen immunoglobuline toegediend kregen. Klinische bescherming correleerde hierbij met de mazelenantistoftiters waarbij < 16 IU/ml beschermend was in 57% van de toedieningen versus 100% bij 40 IU/ml (Endo 2001). Met de huidige concentraties mazelenspecifieke antistoffen in donorbloed, waarvan het serum slechts in beperkte hoeveelheden intramusculair kan worden toegediend, kan dus niet realistisch verwacht worden dat ziekte volledig voorkomen kan worden.
Een nieuwe systematische review (Montroy 2025) beoordeelde alleen onderzoeken vanaf 1970. Acht onderzoeken werden hierbij meegenomen met in totaal 434 kinderen die binnen 7 dagen na blootstelling PEP kregen; in 4 onderzoeken intramusculair en in 4 onderzoeken intraveneus (400 mg/kg). Effectiviteit tegen infectie varieerde van 76% (95% BI 0–94%) tot 100% (95 % BI 56–100%). Er waren geen cijfers over effectiviteit tegen overlijden ten gevolge van mazelen. Er was geen informatie over welke concentratie mazelenspecifieke antistoffen bepalend waren voor de effectiviteit. In deze meta-analyse wordt ook gerefereerd aan observationeel onderzoek bij zwangeren en bij 13 immuungecompromitteerde kinderen (allen IVIG), waarbij deze zwangeren en kinderen geen mazelen kregen na toediening van PEP.
Toediening van immuunglobulines na dag 7 is niet onderzocht en wordt niet aanbevolen. Theoretisch is er een risico bij toediening van immuunglobulines tijdens actieve ziekte, dat de productie van eigen mazelenspecifieke antistoffen geremd wordt. Mogelijk geeft dat een verhoogd risico op virale persistentie en dus mogelijk op het later ontstaan van SSPE (Ferren 2019).
Concluderend is er dus bewijs voor de effectiviteit van immuunglobulines als PEP binnen 7 dagen na blootstelling bij kinderen tegen infectie en overlijden door mazelen. Wel wordt deze effectiviteit beïnvloed door de concentratie van mazelenspecifieke antistoffen in het donorserum. Verondersteld wordt dat in het huidige donorserum te lage concentraties zitten om volledig infectie te kunnen voorkomen als dit intramusculair wordt toegediend. Dit zal dus niet alle infecties kunnen voorkomen en mogelijk vooral de ernst van infectie verminderen bij kinderen < 14 maanden en zwangeren.
Effectiviteit PEP BMR (bof, mazelen, rodehond)-vaccinatie
De effectiviteit van PEP-BMR-vaccinatie hangt af van de timing van toediening ten opzichte van het blootstellingsmoment. Het bewijs voor de effectiviteit van ten minste één dosis van het BMR-vaccin ingezet als PEP is echter beperkt. Dit is samengevat in een Cochrane-analyse uit 2021 (Di Pietrantonj, 2021): de vaccineffectiviteit (VE) voor het voorkomen van mazelen was 74% (RR 0,26, 95% BI 0,14-0,50) en is afkomstig uit 2 cohortonderzoeken uit de VS en Spanje met in totaal 283 kinderen van 6 maanden tot 5 jaar (98 PEP-BMR en 185 controles) die tijdens uitbraken binnen 72 uur na eerste blootstelling werden gevaccineerd (Arciuolo 2017) of bij een mediane duur van 5 dagen (spreiding 1-12) na ontstaan van exantheem van de index (Barrabeig 2011).
In de retrospectieve cohortstudie van Barrabeig et al. is de VE echter 90,5% (95% BI 34-99%) indien toegediend < 72 uur en neemt deze af naar 54% (95% BI 0-81%) bij toediening 4-5 dagen na het ontstaan van exantheem van de index (niet het laatste blootstellingsmoment).
Een recente systematische review zonder meta-analyse (Montroy 2025) geeft de spreiding van VE weer bij toediening binnen 3 dagen na blootstelling op basis van twee studies, namelijk dezelfde prospectieve cohortstudie uit de VS als die uit de Cochrane-analyse met een VE van 83% (95%, BI 34-96%; Arciuolo 2017) en een retrospectieve cohortstudie uit Australië met een VE 100% (95% BI niet schatbaar; Sheppeard 2009). In deze laatste studie werd aan 82 vatbare contacten van alle leeftijden BMR toegediend binnen 3 dagen na blootstelling, en vergeleken met 288 vatbare contacten zonder PEP. Vatbare contacten konden echter ook kinderen boven de 4 jaar betreffen die in het verleden reeds 1 dosis BMR hebben gehad (aandeel is niet bekend), ook kunnen gezien het retrospectieve karakter secundaire cases gemist zijn wanneer ze geen medische zorg hebben gezocht.
Termijn toediening van PEP afhankelijk van contacttype
Een studie van Van Binnendijk et al toont aan dat de uitscheiding van mazelen-RNA, getest via keelswab, piekt op de dag dat het exantheem ontstaat, waarna deze hoge besmettelijkheid nog enkele dagen aanhoudt (van Binnendijk 2003). Binnen gezinscontacten is er daarom mogelijk nog gezondheidswinst te behalen als er niet vanaf de eerste besmettelijke dag (i.e. 4 dagen voor het ontstaan van het exantheem) gerekend wordt voor toediening van PEP maar vanaf de dag vanaf het ontstaan van het exantheem. De UK Health Security Agency (UKHSA) hanteert dit beleid bij gezinscontacten. Voor contacten buiten het gezinscontact rekent UKHSA voor toediening van PEP vanaf de laatste blootstellingsdag.
Literatuur
- Arciuolo RJ, Jablonski RR, Zucker JR, Rosen JB. Effectiveness of Measles Vaccination and Immune Globulin Post-Exposure Prophylaxis in an Outbreak Setting-New York City, 2013. Clin Infect Dis. 2017 Nov 13;65(11):1843-1847. doi: 10.1093/cid/cix639. PMID: 29028959.
- Augusto GF, Silva A, Pereira N, Fernandes T, Leca A, Valente P, et al. Report of simultaneous measles outbreaks in two different health regions in Portugal, February to May 2017: lessons learnt and upcoming challenges. Euro Surveill. 2019;24(3). https://doi.org/10.2807/1560-7917.ES.2019.24.3.1800026.
- Barrabeig I, Rovira A, Rius C, Muñoz P, Soldevila N, Batalla J, et al. Effectiveness of measles vaccination for control of exposed children. Pediatr Infect Dis J. 2011;30(1):78-80. https://doi.org/10.1097/INF.0b013e3181f7001c
- Bautista-López N, Ward BJ, Mills E, McCormick D, Martel N, Ratnam S. Development and durability of measles antigen-specific lymphoproliferative response after MMR vaccination. Vaccine. 2000;18(14):1393-401. https://doi.org/10.1016/s0264-410x(99)00396-5
- Bianchi S, Gori M, Fappani C, Ciceri G, Canuti M, Colzani D, et al. Characterization of Vaccine Breakthrough Cases during Measles Outbreaks in Milan and Surrounding Areas, Italy, 2017-2021. Viruses. 2022;14(5). https://doi.org/10.3390/v14051068.
- Black FL, Yannet H. Inapparent measles after gamma globulin administration. Jama. 1960;173:1183-8. https://doi.org/10.1001/jama.1960.03020290009002
- Bloch AB, Orenstein WA, Ewing WM, Spain WH, Mallison GF, Herrmann KL, et al. Measles outbreak in a pediatric practice: airborne transmission in an office setting. Pediatrics. 1985;75(4):676-83.
- Brinkman ID, de Wit J, Smits GP, Ten Hulscher HI, Jongerius MC (Medisch Centrum ), Abreu TC, et al. Early Measles Vaccination During an Outbreak in the Netherlands: Short-Term and Long-Term Decreases in Antibody Responses Among Children Vaccinated Before 12 Months of Age. J Infect Dis. 2019;220(4):594-602. https://doi.org/10.1093/infdis/jiz159
- Cherry JD, Zahn M. Clinical Characteristics of Measles in Previously Vaccinated and Unvaccinated Patients in California. Clin Infect Dis. 2018;67(9):1315-9. https://doi.org/10.1093/cid/ciy286.
- De Serres G, Boulianne N, Defay F, Brousseau N, Benoît M, Lacoursière S, et al. Higher risk of measles when the first dose of a 2-dose schedule of measles vaccine is given at 12-14 months versus 15 months of age. Clin Infect Dis. 2012;55(3):394-402. https://doi.org/10.1093/cid/cis439
- De Serres G, Markowski F, Toth E, Landry M, Auger D, Mercier M, et al. Largest measles epidemic in North America in a decade--Quebec, Canada, 2011: contribution of susceptibility, serendipity, and superspreading events. J Infect Dis. 2013;207(6):990-8. https://doi.org/10.1093/infdis/jis923
- Di Pietrantonj C, Rivetti A, Marchione P, Debalini MG, Demicheli V. Vaccines for measles, mumps, rubella, and varicella in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2021, Issue 11. Art. No.: CD004407. DOI: 10.1002/14651858.CD004407.pub5. Accessed 09 July 2025.
- Edmonson MB, Addiss DG, McPherson JT, Berg JL, Circo SR, Davis JP. Mild measles and secondary vaccine failure during a sustained outbreak in a highly vaccinated population. JAMA. 1990;263(18):2467-71.
- Endo A, Izumi H, Miyashita M, Taniguchi K, Okubo O, Harada K. Current efficacy of postexposure prophylaxis against measles with immunoglobulin. J Pediatr. 2001;138(6):926-8. https://doi.org/10.1067/mpd.2001.113710
- Fappani C, Gori M, Canuti M, Terraneo M, Colzani D, Tanzi E, et al. Breakthrough Infections: A Challenge towards Measles Elimination? Microorganisms. 2022;10(8). https://doi.org/10.3390/microorganisms10081567.
- Ferren M, Horvat B, Mathieu C. Measles Encephalitis: Towards New Therapeutics. Viruses. 2019;11(11):1017. Published 2019 Nov 2. doi:10.3390/v11111017
- Gans H, Yasukawa L, Rinki M, DeHovitz R, Forghani B, Beeler J, et al. Immune responses to measles and mumps vaccination of infants at 6, 9, and 12 months. J Infect Dis. 2001;184(7):817-26. https://doi.org/10.1086/323346
- Gans HA, Arvin AM, Galinus J, Logan L, DeHovitz R, Maldonado Y. Deficiency of the humoral immune response to measles vaccine in infants immunized at age 6 months. Jama. 1998;280(6):527-32. https://doi.org/10.1001/jama.280.6.527
- Gans HA, Yasukawa LL, Sung P, Sullivan B, DeHovitz R, Audet S, et al. Measles humoral and cell-mediated immunity in children aged 5-10 years after primary measles immunization administered at 6 or 9 months of age. J Infect Dis. 2013;207(4):574-82. https://doi.org/10.1093/infdis/jis719
- Gezondheidsraad. Samenvatting Evaluatie schema Rijksvaccinatieprogramma 2022. Beschikbaar via: https://www.gezondheidsraad.nl/onderwerpen/vaccinaties/documenten/adviezen/2022/09/07/samenvatting-evaluatie-schema-rijksvaccinatieprogramma.
- Hahné SJ, Nic Lochlainn LM, van Burgel ND, Kerkhof J, Sane J, Yap KB, van Binnendijk RS. Measles Outbreak Among Previously Immunized Healthcare Workers, the Netherlands, 2014. J Infect Dis. 2016;214(12):1980-6. https://doi.org/10.1093/infdis/jiw480.
- Hickman CJ, Hyde TB, Sowers SB, Mercader S, McGrew M, Williams NJ, et al. Laboratory characterization of measles virus infection in previously vaccinated and unvaccinated individuals. J Infect Dis. 2011;204 Suppl 1:S549-58. https://doi.org/10.1093/infdis/jir106.
- Hooper JA. Intravenous immunoglobulins: evolution of commercial IVIG preparations. Immunol Allergy Clin North Am. 2008;28(4):765-78, viii. https://doi.org/10.1016/j.iac.2008.06.002
- Hope K, Boyd R, Conaty S, Maywood P. Measles transmission in health care waiting rooms: implications for public health response. Western Pac Surveill Response J. 2012;3(4):33-8. https://doi.org/10.5365/wpsar.2012.3.3.009
- Iwamoto M, Hickman CJ, Colley H, Arciuolo RJ, Mahle CE, Deocharan B, et al. Measles infection in persons with secondary vaccine failure, New York City, 2018-19. Vaccine. 2021;39(38):5346-50. https://doi.org/10.1016/j.vaccine.2021.07.078.
- Janeway CA. Use of Concentrated Human Serum gamma-Globulin in the Prevention and Attenuation of Measles. Bull N Y Acad Med. 1945;21(4):202-22.
- Jones J, Klein R, Popescu S, Rose K, Kretschmer M, Carrigan A, et al. Lack of Measles Transmission to Susceptible Contacts from a Health Care Worker with Probable Secondary Vaccine Failure - Maricopa County, Arizona, 2015. MMWR (Morbidity and Mortality Weekly Report ) Morb Mortal Wkly Rep. 2015;64(30):832-3. https://doi.org/10.15585/mmwr.mm6430a5.
- Kaninda AV, Legros D, Jataou IM, Malfait P, Maisonneuve M, Paquet C, et al. Measles vaccine effectiveness in standard and early immunization strategies, Niger, 1995. Pediatr Infect Dis J. 1998;17(11):1034-9. https://doi.org/10.1097/00006454-199811000-00014
- KING GE, MARKOWITZ LE, PATRIARCA PA, DALES LG. Clinical efficacy of measles vaccine during the 1990 measles epidemic. The Pediatric Infectious Disease Journal. 1991;10(12):883-8.
- Kohlmaier B, Holzmann H, Stiasny K, Leitner M, Zurl C, Strenger V, et al. Effectiveness and Safety of an Intravenous Immune Globulin (IVIG) Preparation in Post-exposure Prophylaxis (PEP (postexpositieprofylaxe )) Against Measles in Infants. Front Pediatr. 2021;9:762793. https://doi.org/10.3389/fped.2021.762793
- Leung J, Munir NA, Mathis AD, Filardo TD, Rota PA, Sugerman DE, Sowers SB, Mercader S, Crooke SN, Gastañaduy PA. The Effects of Vaccination Status and Age on Clinical Characteristics and Severity of Measles Cases in the United States in the Postelimination Era, 2001-2022. Clin Infect Dis. 2025 Mar 17;80(3):663-672. doi: 10.1093/cid/ciae470. PMID: 39271123; PMCID: PMC11955208.
- Leuridan E, Van Damme P. Passive transmission and persistence of naturally acquired or vaccine-induced maternal antibodies against measles in newborns. Vaccine. 2007;25(34):6296-304. https://doi.org/10.1016/j.vaccine.2007.06.020
- Markowitz LE, Albrecht P, Orenstein WA, Lett SM, Pugliese TJ, Farrell D. Persistence of measles antibody after revaccination. J Infect Dis. 1992;166(1):205-8. https://doi.org/10.1093/infdis/166.1.205
- Matysiak-Klose D, Santibanez S, Schwerdtfeger C, Koch J, von Bernuth H, Hengel H, et al. Post-exposure prophylaxis for measles with immunoglobulins revised recommendations of the standing committee on vaccination in Germany. Vaccine. 2018;36(52):7916-22. https://doi.org/10.1016/j.vaccine.2018.10.070
- Montroy J, Yan C, Khan F, Forbes N, Krishnan R, Tunis M, Salvadori MI. Post-exposure prophylaxis for the prevention of measles: A systematic review. Vaccine. 2025 Feb 15;47:126706. doi: 10.1016/j.vaccine.2025.126706. Epub 2025 Jan 8. PMID: 39787800.
- Murphy MD, Brunell PA, Lievens AW, Shehab ZM. Effect of early immunization on antibody response to reimmunization with measles vaccine as demonstrated by enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA (enzym-linked immuno sorbent assay )). Pediatrics. 1984;74(1):90-3.
- Perry RT, Halsey NA. The clinical significance of measles: a review. J Infect Dis. 2004;189 Suppl 1:S4-16. https://doi.org/10.1086/377712.
- Rosen JB, Rota JS, Hickman CJ, Sowers SB, Mercader S, Rota PA, et al. Outbreak of measles among persons with prior evidence of immunity, New York City, 2011. Clin Infect Dis. 2014;58(9):1205-10. https://doi.org/10.1093/cid/ciu105.
- Rota JS, Hickman CJ, Sowers SB, Rota PA, Mercader S, Bellini WJ. Two case studies of modified measles in vaccinated physicians exposed to primary measles cases: high risk of infection but low risk of transmission. J Infect Dis. 2011;204 Suppl 1:S559-63. https://doi.org/10.1093/infdis/jir098.
- Santibanez S, Prosenc K, Lohr D, Pfaff G, Jordan Markocic O, Mankertz A. Measles virus spread initiated at international mass gatherings in Europe, 2011. Euro Surveill. 2014;19(35). https://doi.org/10.2807/1560-7917.es2014.19.35.20891.
- Sheppeard V, Forssman B, Ferson MJ, et al. The effectiveness of prophylaxis for measles contacts in NSW. N S W Public Health Bull. 2009;20(5-6):81-85. doi:10.1071/NB08014
- Stetler HC, Orenstein WA, Bernier RH, Herrmann KL, Sirotkin B, Hopfensperger D, et al. Impact of revaccinating children who initially received measles vaccine before 10 months of age. Pediatrics. 1986;77(4):471-6.
- Stokes J, Maris EP, Gellis SS. CHEMICAL, CLINICAL, AND IMMUNOLOGICAL STUDIES ON THE PRODUCTS OF HUMAN PLASMA FRACTIONATION. XI. THE USE OF CONCENTRATED NORMAL HUMAN SERUM GAMMA GLOBULIN (HUMAN IMMUNE SERUM GLOBULIN) IN THE PROPHYLAXIS AND TREATMENT OF MEASLES. J Clin Invest. 1944;23(4):531-40. https://doi.org/10.1172/jci101518
- Sundell N, Dotevall L, Sansone M, Andersson M, Lindh M, Wahlberg T, et al. Measles outbreak in Gothenburg urban area, Sweden, 2017 to 2018: low viral load in breakthrough infections. Euro Surveill. 2019;24(17). https://doi.org/10.2807/1560-7917.ES.2019.24.17.1900114.
- van Binnendijk RS, van den Hof S, van den Kerkhof H, Kohl RHG, Woonink F, Berbers GAM, et al. Evaluation of Serological and Virological Tests in the Diagnosis of Clinical and Subclinical Measles Virus Infections during an Outbreak of Measles in The Netherlands. The Journal of Infectious Diseases. 2003;188(6):898-903. https://doi.org/10.1086/377103
- van Dam ASG (aanvullende seksuele gezondheidszorg ), Woudenberg T, de Melker HE, Wallinga J, Hahne SJM. Effect of vaccination on severity and infectiousness of measles during an outbreak in the Netherlands, 2013-2014. Epidemiol Infect. 2020;148:e81. https://doi.org/10.1017/S0950268820000692.
- van den Hoek A, Sonder GJ, Scholing M, Gijselaar D, van Binnendijk RS. Two cases of mild IgM (immunoglobuline M )-negative measles in previously vaccinated adults, the Netherlands, April and July 2011. Euro Surveill. 2011;16(48).
- Waaijenborg S, Hahné SJ, Mollema L, Smits GP, Berbers GA, van der Klis FR, et al. Waning of maternal antibodies against measles, mumps, rubella, and varicella in communities with contrasting vaccination coverage. J Infect Dis. 2013;208(1):10-6. https://doi.org/10.1093/infdis/jit143
- Wilkins J, Wehrle PF. Additional evidence against measles vaccine administration to infants less than 12 months of age: altered immune response following active/passive immunization. J Pediatr. 1979;94(6):865-9. https://doi.org/10.1016/s0022-3476(79)80203-6
- Woudenberg T, van Binnendijk RS, Sanders EA, Wallinga J, de Melker HE, Ruijs WL, et al. Large measles epidemic in the Netherlands, May 2013 to March 2014: changing epidemiology. Euro Surveill. 2017;22(3). https://doi.org/10.2807/1560-7917.Es.2017.22.3.30443
- Woudenberg T, Woonink F, Kerkhof J, Cox K, Ruijs WLM, van Binnendijk R, et al. The tip of the iceberg: incompleteness of measles reporting during a large outbreak in The Netherlands in 2013-2014. Epidemiol Infect. 2018;147:e23. https://doi.org/10.1017/s0950268818002698
- Young MK, Nimmo GR (Gezondheidsraad ), Cripps AW, Jones MA. Post-exposure passive immunisation for preventing measles. Cochrane Database Syst Rev. 2014(4):Cd010056. https://doi.org/10.1002/14651858.CD010056.pub2
- Zhang Z, Chen M, Ma R, Pan J, Suo L, Lu L. Outbreak of measles among persons with secondary vaccine failure, China, 2018. Hum Vaccin Immunother. 2020;16(2):358-62. https://doi.org/10.1080/21645515.2019.1653742.
- Zibolenová J, Hudečková H, Chladná Z, Malobická E, Novák M, Waczulíková I, Mikas J, Mečochová A. Quantification of Waning Immunity After Measles Vaccination-Evidence From a Seroprevalence Study. Am J Epidemiol. 2023 Aug 4;192(8):1379-1385. doi: 10.1093/aje/kwad065. PMID: 36935110.