Influenza van dierlijke oorsprong Richtlijn

aviaire influenza (vogelgriep)
varkensgriep
Dit is een meldingsplichtige ziekte

B1

Meldingsplichtige ziekte groep B1

  • Laboratorium en behandelend arts melden (ook al bij verdenking) binnen 24 uur aan de arts infectieziektebestrijding van de GGD, dus ook in het weekend of op nationale feestdagen.
  • De GGD meldt anoniem conform de Wet publieke gezondheid aan het CIb.

Samenvatting

Verwekker: Influenza A-virussen
Besmettingsweg: Inademen van bijvoorbeeld stof met mestpartikels of dierlijke secreta
Incubatietijd: Meestal 3-5 dagen met een maximum van 7 dagen.
Besmettelijke periode: 1 dag voor het begin tot 7 dagen na het verdwijnen van de symptomen
Maatregelen: Bij opname op klinische gronden: druppelisolatie. Handschoenen en FFP1-mondneusmasker. Monitor en instructie intensieve contacten.
Symptomen: Algemeen mild en variëren per subtype en zelfs per epidemie: koorts, neusverkoudheid, keelpijn, hoesten, benauwdheid, (kerato)conjunctivitis, hoofdpijn, spierpijn en soms diarree. Potentieel ernstige verloop is extra alertheid geboden bij H5N1, H7N7 en H7N9.

Doel en doelgroep

Deze richtlijn is ontwikkeld voor zorgprofessionals werkzaam binnen de infectieziektebestrijding. De primaire doelgroepen zijn GGD- en LCI-professionals. De richtlijn beschrijft duidelijke adviezen, taken en verantwoordelijkheden en vormt een basis voor het nemen van geïnformeerde beslissingen en het maken van beleid in de praktijk. De zorgprofessional kan de richtlijn ook gebruiken voor het bijhouden en vergaren van kennis. De uitvoering van de richtlijn overstijgt institutionele en professionele domeingrenzen en is bedoeld voor het gebruik binnen diverse sectoren van de gezondheidszorg. Voor meer informatie zie Totstandkoming LCI-richtlijnen

Ziekte & Besmettelijkheid

Dierlijke influenza is de verzamelnaam voor ziekten die worden veroorzaakt door influenzavirussen en wereldwijd bij veel diersoorten voorkomen. Influenzavirussen circuleren meestal binnen de eigen soort. Verschillende diersoorten hebben een eigen selectie aan de soort aangepaste influenzavirussen, de endemische virussen. Soms komt transmissie van de ene diersoort naar een andere diersoort of mens voor. Dit kan leiden tot circulatie binnen een nieuwe diersoort (bijvoorbeeld het equine H3N8-virus, dat in Noord Amerika ook bij honden infectie kan veroorzaken en binnen de hondenpopulatie blijft circuleren). Soms blijft de transmissie beperkt tot enkele gevallen. Een enkele keer ontstaat een uitbraak in een nieuwe diersoort of bij de mens, eventueel na een mutatie zoals bij H7N7 (De Wit, 2008).

Van slechts een beperkt aantal subtypen (H1N1, H2N2 en H3N2) is aangetoond dat deze effectief kunnen circuleren bij mensen. Deze virussen zijn geïntroduceerd als pandemische virussen uit een dierlijke bron. Daarnaast treden incidentele infecties bij mensen op door verschillende dierlijke influenzavirussen. Vooral subtypen H5N1 en H7N9 kunnen een ernstig ziektebeeld veroorzaken.

Als een virus overspringt van dieren naar mensen vormt dit in de eerste plaats een risico voor de persoon zelf, die (ernstig) ziek kan worden. In de tweede plaats loopt de gehele samenleving een klein risico op de ontwikkeling van een pandemisch influenzavirus, namelijk door mutaties of vermenging van virustypes als de desbetreffende persoon tegelijk is geïnfecteerd met een humaan influenzavirus en een dierlijk influenzavirus (reassortment). Maatregelen rondom mensen worden getroffen om de ziektelast te beperken, de kans op verdere verspreiding van het virus te voorkomen en het risico op reassortment te beperken.

Aviaire influenza (AI)

Bij wilde vogels en pluimvee, te weten kippen, eenden, ganzen en kalkoenen, spreekt men van aviaire influenza (in de volksmond ‘vogelgriep’ genoemd). Aviaire influenza veroorzaakt wereldwijd ziekte onder dieren en incidenteel ook mens. Wereldwijd circuleren verschillende typen aviaire influenza onder wilde watervogels, ook in Nederland. Deze watervogels vormen het natuurlijke reservoir van de virussen die vooral onder pluimvee vogelgriep kunnen veroorzaken. Sommige van deze virustypen leiden tot ernstige ziekte of overlijden bij vogels: hoogpathogene aviaire influenza. Andere typen vogelgriep verlopen juist mild of zelfs subklinisch bij vogels: laagpathogene aviaire influenza. In zeldzame gevallen kunnen ook mensen geïnfecteerd worden met het aviaire influenzavirus, maar alleen bij direct en intensief contact met besmette dieren. Dit vormt een risico voor de persoon zelf, die (ernstig) ziek kan worden. Daarnaast loopt de gehele samenleving een klein risico op de ontwikkeling van een nieuwe variant pandemisch influenzavirus, namelijk door mutaties of vermenging van virustypes als de desbetreffende persoon tegelijk is geïnfecteerd met een humaan influenzavirus en een dierlijk influenzavirus (reassortment). Een dergelijke nieuw virustype kan dan van mens op mens overdraagbaar worden en zo leiden tot een grieppandemie. Dit risico is het grootst tijdens het ‘reguliere griepseizoen’. De bestrijding van aviaire influenza bij pluimvee (alleen voor de subtypen H5 en H7 omdat die hoogpathogeen kunnen muteren) is vastgelegd in Europese richtlijnen en geïmplementeerd in nationale wetgeving.

Hoogpathogeen en laagpathogeen (toelichting)

Het onderscheid tussen hoogpathogene en laagpathogene avaire influenza is een veterinaire definitie (op basis van klinisch beeld bij pluimvee) van belang voor de mate waarin veterinaire maatregelen zullen worden getroffen.
Deze meldingscriteria zijn deels verwerkt in de Europese regelgeving:Notifiable avian influenza is defined by the World Organization for Animal Health (OIE) as "an infection of poultry caused by any influenza A virus of the H5 or H7 subtypes or by any avian influenza virus with an intravenous pathogenicity index (IVPI) greater than 1.2 (or as an alternative at least 75% mortality)" (see References: OIE 2004). The OIE further classifies avian influenza as HPAI or LPAI according to the following criteria:

HPAI viruses have an IVPI in 6-week-old chickens greater than 1.2 or, as an alternative, cause at least 75% mortality in 4-to 8-week-old chickens infected intravenously. H5 and H7 viruses which do not have an IVPI of greater than 1.2 or cause less than 75% mortality in an intravenous lethality test should be sequenced to determine whether multiple basic amino acids are present at the cleavage site of the haemagglutinin molecule (HA0); if the amino acid motif is similar to that observed for other HPAI isolates, the isolate being tested should be considered as HPAI. LPAI are all influenza A viruses of H5 and H7 subtype that are not HPAI viruses.

Verwekker

Influenzavirussen van dierlijke oorsprong behoren allemaal tot het influenza A- type (bij de mens circuleren ook de influenza B- en C-types). De influenza A-virussen behoren tot de familie Orthomyxoviridae. Binnen de groep van influenza A-virussen zijn er 18 verschillende H- en 10 verschillende N- subtypes, waarvan tot nu toe slechts 3H- en 2N-subtypes gevonden worden bij de bekende humane influenzavirussen.
Het viruscapside wordt omsloten door een lipidemembraan met daarop de ‘spike’-proteïnen hemagglutinine (H) en neuraminidase (N), die door twee aparte RNA-fragmenten worden gecodeerd. De capside-eiwitten bepalen het type (A of B). 

Het virus-RNA is aanwezig in de vorm van acht losse fragmenten (genen) die elk coderen voor een ander viruseiwit. Bij gelijktijdige infectie van een cel met twee verschillende influenzavirussen worden deze fragmenten over de nakomelingen verdeeld, waardoor theoretisch 28 = 256 gencombinaties kunnen ontstaan. Dit verschijnsel wordt reassortment genoemd. Via reassortment zijn in de loop van de tijd vele H-N-combinaties ontstaan, die subtypen worden genoemd.

Reassortments waarbij het H- of N- subtype van het virus verandert wordt aangeduid als  ‘antigenic shift’. In uitzonderlijke gevallen zou een dergelijke nieuwe stam zowel gemakkelijk van mens op mens overdraagbaar kunnen zijn als ernstige ziekte kunnen veroorzaken. Als een nieuwe influenzastam veel afwijkt van eerdere humane stammen bestaat er weinig (kruis-) immuniteit bij de mens waardoor een influenzapandemie het gevolg kan zijn. Naar LCI-richtlijn influenza.

Pathogenese

Influenzavirusdeeltjes hechten met behulp van het virale oppervlakte-eiwit hemagglutinine (HA) aan receptoren aan de oppervlakte van slijmvliescellen. Twee verschillende receptoren (de Sialic Acid α2,3-receptor en de Sialic Acid α2,6-receptor) die gevonden kunnen worden in de luchtwegen en/of de darm zijn hierbij van belang. De aanwezigheid en verdeling van deze receptoren verschilt per diersoort en verklaart de lokalisatie van het ziektebeeld bij mens en dier. Ook wordt de voorkeur voor α2,6-receptoren van virussen in verband gebracht met de mogelijkheid tot mens-op-menstransmissie.

De virulentie van influenzavirussen van dierlijke oorsprong voor mensen wordt o.a. bepaald door de mogelijkheid van een subtype om menselijke cellen efficiënt te infecteren. Er zijn nog veel wetenschappelijke vragen rondom de adaptatie van influenzavirussen aan de mens en hun pathogeniciteit (bijvoorbeeld de rol van conjunctivae). Bij de mens zitten SAα2,6-receptoren in de bovenste en onderste luchtwegen, en SAα2,3-receptoren alléén in de onderste luchtwegen. Bij (water)vogels zitten de receptoren in de luchtwegen en het darmkanaal. Bij varkens, paarden en honden alleen in de luchtwegen.

Incubatieperiode

Meestal 3-5 dagen met een maximum van 7 dagen.
Bij H5N1 zijn aanwijzingen voor een langere incubatietijd bij overdracht van dier naar mens (meestal 2-8 dagen, vermoeden tot 17 dagen na contact met pluimvee binnen 'wet markets' waar levende dieren worden verkocht en geslacht). Bij H7N9 zijn bij de mens na contact met pluimvee buiten ‘wet markets’ incubatietijden van 10 dagen gerapporteerd.

Voor klachtenmonitoring bij mensen na blootstelling aan besmet pluimvee in Nederland houdt men daarom - uit voorzorg - een periode van 10 dagen aan.

Ziekteverschijnselen

Ziekteverschijnselen zijn in het algemeen mild en variëren per subtype en zelfs per epidemie: koorts, neusverkoudheid, keelpijn, hoesten, benauwdheid, (kerato)conjunctivitis, hoofdpijn, spierpijn en soms diarree. Wegens het potentieel ernstige verloop is extra alertheid geboden bij H5N1, H7N7 en H7N9 (i.e. pneumonie en/of Acute Respiratory Distress Syndrome (ARDS), met soms een fataal verloop).

Hoogpathogene AI kan bij overdracht naar mensen leiden tot grote ziektelast en kans op overlijden.
Laagpathogene AI is ook voor mensen meestal weinig of mild pathogeen. Echter, de H7N9-uitbraak in China (2013) heeft aangetoond dat - in uitzonderlijke gevallen - LPAI bij dieren wel zeer pathogeen kan zijn voor de mens

Natuurlijke immuniteit

Over de immuniteit van de mens voor influenzavirussen van dierlijke oorsprong is nog zeer weinig bekend. Op basis van de gegevens die bekend zijn over de humane influenzastammen is het waarschijnlijk dat de mens, na het doormaken van de infectie, immuniteit opbouwt tegen de oorzakelijke influenzastam die beperkte kruisimmuniteit geeft tegen andere stammen. Aangenomen wordt dat de beschermingsduur enkele jaren bedraagt.

Reservoir

De tractus digestivus van watervogels behorend tot de orde Anseriformes (eenden) en Charadriiformes (meeuwen) vormt het reservoir voor vrijwel alle subtypen dierlijke influenza. Influenzavirussen zijn beschreven bij (water)vogels, honden, katten, paarden, fretten, nertsen, walvissen, zeehonden, leeuwen, varkens en vleermuizen.

Humane infecties zijn alleen beschreven vanuit vogels (type H5N1, H7N7, H7N9, H9N2), varkens (H1N1, H1N2, H3N2) en zeehonden (H7N7). Influenza-subtypes van nertsen, honden, katten, paarden, fretten, walvissen, zeeleeuwen en vleermuizen hebben tot op heden niet tot ziektegevallen bij mensen geleid.

Besmettingsweg

De mens raakt geïnfecteerd door het inademen van bijvoorbeeld stof met mestpartikels of dierlijke secreta die vrijkomen bij de verzorging van besmette dieren of bij het slachtproces. Specifieke virustypen (bijv. H7N7) kunnen de conjunctivae van mensen infecteren. Het consumeren van verhit kippenvlees en eieren vormen geen risico voor de mens.

Er wordt gesuggereerd dat het eten van slecht verhit kippenvlees en het consumeren van rauw ganzenbloed overdracht van HPAI H5N1 kan bewerkstelligen, maar hiervoor is geen bewijs gevonden. Hetzelfde geldt voor zwemmen in besmet water.

Besmettelijke periode

Voor de mens wordt een besmettelijke periode gehanteerd van 1 dag voor het begin van de symptomen tot 7 dagen na het verdwijnen van de symptomen.

Besmettelijkheid

Influenza is vooral besmettelijk binnen de eigen soort. Incidentele overdracht naar andere diersoorten (inclusief mens) komt voor. Efficiënte verspreiding binnen een nieuwe diersoort is echter een uitzondering.

Risicogroepen

Verhoogde kans op infectie

  • Infecties komen vaker voor bij mannen > 50 jaar.
  • Personen die intensief en/of langdurig contact hebben gehad met besmette dieren of dierlijke producten lopen het risico op een humane infectie met een dierlijk influenzavirus. Ook personen die wonen of (beroepsmatig) reizen in landen waar A/H5N1 aanwezig is, kunnen in contact komen met besmet pluimvee. Zogeheten ‘wet markets’ waar (wilde) vogels in grote getalen en in stressvolle omstandigheden aanwezig zijn en worden geslacht, vormen een bron van infectie voor mensen.

Verhoogde kans op ernstig beloop

Een studie naar risicofactoren voor ernstig beloop bij influenza A H7N9 benoemt chronisch onderliggen lijden (zoals overgewicht, COPD en gebruik van immunosuppressiva) als risicofactor (Huang 2014).

Epidemiologie

Verspreiding in de wereld

Wereldwijd komen verschillende influenzatypen voor bij mens en dier. Vaak is er sprake van geografische en dierspecifieke clustering van subtypen. Aviaire influenza Er komen wereldwijd vooral laagpathogene (LPAI-) maar ook hoogpathogene (HPAI-) stammen voor bij wilde (water)vogels. Langs hun trekroutes verspreiden zij (via hun feces) aviaire influenza binnen de eigen soort en komen ze ook in contact met andere soorten trekvogels en pluimvee. Binnen pluimveepopulaties kunnen LPAI zich ontwikkelen tot HPAI. Humane infecties met aviaire influenza worden met name gerapporteerd in Azië en Afrika. Sinds 1959 zijn er diverse epidemieën beschreven, inclusief de Nederlandse H7N7-uitbraak in 2003.

Humane infecties met varkensinfluenza (zogeheten varianttypen varkensinfluenza, influenza A(H3N2)v) worden met name gerapporteerd in de Verenigde Staten. De toename van meldingen van varkensinfluenza bij mensen in de VS wordt mede beïnvloed door de meldingsplicht van influenza bij varkens (in tegenstelling tot Europa) en systematische surveillance bij mens en dier. Ook leiden specifieke activiteiten (hobbyvarkens en varkensracen) mogelijk tot meer blootstelling.

Voorkomen in Nederland

De meest recente meldingen van AI bij mensen dateren van februari 2003 (H7N7). Er zijn regelmatig uitbraken van LPAI bij Nederlandse pluimveebedrijven. In 2003 was er een uitbraak van hoogpathogene H7N7. Meestal is er sprake van een laagpathogene variant. In 2012 werden 31 uitbraken van LPAI (met ten minste 9 subtypen HxNx) bevestigd door het Centraal Veterinair Instituut. In 2014 waren er op verschillende pluimveebedrijven uitbraken van de hoogpathogene Influenza A H5N8.

Varkensinfluenza komt in Nederland op veel bedrijven voor. Het European Surveillance Network for Influenza in Pigs (ESNIP) geeft aan de H1N1, H3N2 en H1N2 endemische zijn in de Europese varkenspopulatie. In 2014 werd een verhoogde zeehondensterfte in de Waddenzee veroorzaakt door Influenza A H10N7 vastgesteld.

Preventie

Immunisatie

Er zijn vooralsnog geen humane vaccins tegen aviaire influenzavirussen beschikbaar voor reguliere inzet. Er zijn diverse pre-pandemische vaccins (in ontwikkeling) die mogelijk in de toekomst een rol kunnen spelen. Het vaccineren van mensen met het seizoensinfluenzavirus voorkomt geen humane infectie met een dierlijk influenzavirus, maar beperkt de kans op reassortment doordat gevaccineerden minder risico lopen om ziek te worden door het seizoensinfluenzavirus.

Desinfectie

Conform de richtlijn Standaardmethoden Reiniging, Desinfectie en Sterilisatie. Geruimde verdachte of bewezen besmette pluimveebedrijven worden pas veterinair virusvrij verklaard (Schoonverklaring door afdeling R&O van NVWA) na reiniging en desinfectie volgens het protocol van de NVWA.

Maatregelen

Meldingsplicht

Bij de mens is humane infectie ten gevolge van dierlijke influenzavirus een meldingsplichtige ziekte groep B1.

Het laboratorium en de arts melden een geval van influenza van dierlijke oorsprong binnen 24 uur (ook in het weekend) aan de GGD. De GGD meldt anoniem conform de Wet publieke gezondheid binnen 24 uur telefonisch aan het CIb.

Melding bij (casusdefinitie OSIRIS):

Een persoon bij wie:

[1a] een dierlijk influenzavirus is aangetoond (isolatie/detectie) in klinisch materiaal
OF
[1b] een specifieke antilichaamrespons tegen een dierlijk influenzavirus is aangetoond; viervoudige titerstijging in een gepaard monster (2 weken tussen acuut en convalescent monster) of eenmalig hoge titer in monster afgenomen minstens 2 weken na begin symptomen (viervoudig titerverschil met gezonde controle groep).
OF
[2a] een persoon met koorts en symptomen van een onverklaarde acute (luchtweg)infectie.
OF
[2b] een persoon die is overleden aan een onverklaarde acute (luchtweg)infectie.
OF
[2c] een persoon met een onverklaarde conjunctivitis
EN
[3a] die de afgelopen 14 dagen contact (<1 meter) heeft gehad met dieren (bijvoorbeeld pluimvee, wilde watervogels of varkens) waarbij infectie met een dierlijk influenzavirus is vastgesteld.
OF
[3b] die de afgelopen 14 dagen in een gebied is geweest waar dierlijk influenzavirus voorkomt en daar contact (<1 meter) heeft gehad met zieke of dode dieren (bijvoorbeeld pluimvee, wilde watervogels of varkens). Zie voor gebieden waar dierlijk influenzavirus circuleert:  http://www.oie.int/
OF
[3c] die de afgelopen 14 dagen in een gebied is geweest waar dierlijk influenzavirus voorkomt en daar in een huis of boerderij is geweest waar zieke of dode dieren (bijvoorbeeld pluimvee, wilde watervogels of varkens) in de voorafgaande 14 dagen hebben verbleven (bijvoorbeeld een stal die de afgelopen week is geruimd)
OF
[3d] die de afgelopen 14 dagen contact (<1 meter) heeft gehad met een persoon bij wie infectie met een dierlijk influenzavirus is vastgesteld.
 

Inschakelen van andere instanties

Wanneer er dode wilde (water)vogels zijn gevonden, waarbij gedacht wordt aan aviaire influenza, kan dit gemeld worden bij het Dutch Wildlife Health Center (DWHC) via het online meldformulier op de volgende website: Meld een dood dier | Dutch Wildlife Health Centre (DWHC).

Bronopsporing

Alleen in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld bewezen infectie bij veehouder van ernstig subtype of importcase[i] met ernstig subtype) zal bron- en contactonderzoek zijn geïndiceerd. Een importcase is iemand die in het buitenland een dierlijke influenza heeft opgedaan en in Nederland klachten heeft ontwikkeld. De GGD doet geen bronopsporing in het buitenland.

Contactonderzoek

Indien contactonderzoek is geïndiceerd, inventariseer dan de intensieve contacten van de patiënt vanaf 1 dag voor de eerste ziektedag tot 10 dagen erna.

Definiëring intensieve contacten:

  • gezinsleden en anderen die gezamenlijk met de patiënt een huishouden delen;
  • personen die gerekend vanaf één dag vóór het ontstaan van de symptomen bij de patiënt langer dan 4 uur in dezelfde ruimte zijn geweest met de patiënt;
  • medisch en verplegend personeel voor  zover deze geen gebruik hebben gemaakt van persoonlijke beschermingsmaatregelen.

Profylaxe & Behandeling

Profylaxe

Het profylaxebeleid (oseltamivir) dient - bij voorkeur in overleg met de LCI - ‘op maat’ en ‘met mate’ bepaald te worden. De inschatting om wel/geen profylaxe aan contacten voor te schrijven is afhankelijk van de kennis over het virustype en het influenzaseizoen. Doel van de profylaxe is enerzijds het voorkomen van ernstige ziekte bij contacten, anderzijds het stoppen van transmissie en het verkleinen van het risico op reassortment.

Er is bij het RIVM een landelijke voorraad antivirale middelen die inzetbaar is voor profylaxe bij uitbraken van aviaire influenza op een pluimveebedrijf. GGD’en kunnen na overleg met de LCI en de NVWA hierover beschikken. Deze voorraad is eigendom van de NVWA en niet bedoeld voor overige indicaties.  Voor algemene informatie over de voor- en nadelen van antivirale middelen zie de LCI- richtlijn Influenza.

Oseltamivir is in Nederland beschikbaar in twee gelijkwaardige varianten: Tamiflu en Ebilfumin. Raadpleeg voor meer informatie over oseltamivir het farmacotherapeutisch kompas (https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/o/oseltamivir).

Dosering

  Dosering

Volwassenen

75 mg 1 dd gedurende 10 dagen

Kinderen 1-13 jaar

afhankelijk van gewicht, gedurende 10 dagen:
> 10-15 kg: 30 mg 1 dd po
> 15-23 kg: 45 mg 1 dd po
> 23-40 kg: 60 mg 1 dd po
> 40 kg: 75 mg 1 dd po

Kinderen < 1 jaar

in overleg met neonatoloog/kinderarts

Informatie over dosering, toedieningsvormen, bijwerkingen, interacties, SmPC-teksten enzovoorts kunnen aan verandering onderhevig zijn. Actuele informatie over beide varianten van oseltamivir in meerdere talen is uitgebreid beschikbaar op de website van de European Medicines Agency (EMA).  

Behandeling

Meestal is een humane infectie met een dierlijk influenzavirus ‘self-limiting’. Behandeling van humane infecties met dierlijke influenza is in principe alleen geïndiceerd bij voor de mens bekend hoogpathogene dierlijke influenza om tijdens uitbraken verdere verspreiding te stoppen en reassortment te voorkomen. Oseltamivir stopt de virus(re)productie binnen enkele uren wanneer het virus gevoelig is voor Oseltamivir. Behandeling met oseltamivir moet binnen 48 uur, maar idealiter binnen 30 uur na het begin van de klachten starten. Daarna is bij ongecompliceerde influenza de virusreplicatie al zodanig verminderd dat het middel geen invloed meer heeft op het ziektebeloop. Is geen oseltamivir gegeven en treden er later toch ernstige complicaties op, dan is het raadzaam om alsnog met oseltamivir te starten (ivm aanhoudende virusreplicatie). Zie voor behandelrichtlijnen de website van de SWAB voor duur en voor dosering oseltamivir. Influenza wordt bij dieren in Nederland niet behandeld, secundaire bacteriële infecties wel.

Historie

Uitbraken van influenza bij dieren zijn beschreven sinds 1878 (H1N1). In 1931 werd voor het eerst een influenzavirus geïsoleerd (Lupiani 2009).In 2003 was er in Nederland een uitbraak van hoogpathogene H7N7 onder pluimvee, waarbij ruim 450 mensen klachten ontwikkelden (met name conjunctivitis), bij 89 personen het virus werd aangetoond en één patiënt (een dierenarts) overleed.

Sinds 2003 circuleert H5N1 in Zuidoost-Azië. Tot oktober 2018 zijn wereldwijd 860 humane cases (454 overlijdens) gerapporteerd van AI H5N1. Vanaf 2013 zijn 1.567 humane gevallen (en 615 overlijdens) van H7N9-infectie gemeld in China (WHO).  

Van andere AI-subtypen zijn minder humane cases bekend. Van januari 2014 tot oktober 2018 zijn wereldwijd 22 humane cases (7 overlijdens) gerapporteerd van AI H5N6. Wereldwijd zijn 20 humane cases bekend van AI H9N2 (overledenen onbekend), en één humane case van AI H7N4 (WHO).

Literatuur

  • Alexander D. An overview of the epidemiology of avian influenza. Vaccine 25 (2007) 5637-5644
  • CDC 2008 14/11/08-0509 Letter Incubation Period for Human Cases of Avian Influenza A (H5N1) Infection, China
  • Freidl GS et al, Influenza at the animal-human interface: a review of the literature for virological evidence of human infection with swine or avian influenza viruses other than A(H5N1). Eurosurveillance2014;19(18):pii=20793
  • Kalthoff D, Globig A, Beer M. Rev (Highly pathogenic) avian influenza as a zoonotic agent. Veterinary microbiology 140 (2010)237-245.
  • Koopmans M, Wilbrink B, Conyn M, et al.Transmission of H7N7 avian influenza A virus to human beings during a large outbreak in commercial poultry farms in The Netherlands. The Lancet 2004; 363:587-593.
  • Lupiani, The history of avian influenza, Comp. Immun. Microbiol. Infect. Dis. 32 (2009) 311-323
  • Vogelpest in Nederland. Infectieziekten Bulletin 2003;14,4:112-116.Medina RA, García-Sastre A, Influenza A viruses: new research developments. Nature 2011 August
  • MacMahon KL et al, Protecting poultry workers from exposure to avian influenza viruses. Public Health Reports, May-June 2008, volume123: 316-322
  • Morens DM et al, The 1918 influenza pandemic: Lessons for 2009 and the future. Crit Care Med. 2010 April
  • Morens DM, Taubenberger JK, Historical thoughts on influenza viral ecosystems, or behold a pale horse, dead dogs, failing fowl, and sick swine. Influenza Other Resp Viruses 2010 November
  • Munster VJ, Fouchier RAM, Avian influenza virus: of virus and bird ecology. Vaccine 2009
  • Taubenberger JK, Kash JC, Influenza Virus Evolution, Host Adaptation and Pandemic Formation. Cell Host Microbe 2010 June
  • Reperant, L, Kuiken T, Osterhaus A. Influenza viruses from birds to humans. Human vaccines and immunotherapeutics 8:1, 7-16; January 2012. (Reperant, 2012)
  • De Wit E, Fouchier R. Emerging influenza. Journal of clinical virology 41 (2008) 1-6.
  • Yuang et al, Case control study of risk factors for human infection with influenza A (H7N9) virus in Jiangsu Province, China, 2013. Eurosurveillance 2013;18(26):pii=20510
  • Reperant LA, Rimmelzwaan GF, Kuiken T, Avian influenza viruses in mammals. Rev. sci. tech. Off int. Epiz., 200