Veterinaire informatie bij de LCI-richtlijn Tularemie
Doel van de veterinaire informatie bij een LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding )-richtlijn is om de GGD (Gemeentelijke gezondheidsdienst )-professional te voorzien van context die relevant kan zijn voor bestrijding van de infectieziekte bij de mens. Dit kan bijvoorbeeld bijdragen aan bronopsporing en begrip van de epidemiologie. Voor meer informatie zie Ontwikkeling LCI-richtlijnen.
Dierlijke reservoirs
Francisella tularensis subspecies komen wijdverbreid voor in de natuur en zijn geïsoleerd uit een veelheid van organismen waaronder zoogdieren, vogels, vissen, reptielen, insecten (muggen, dazen), teken en vrij levende amoeben (Hubalek 1997, Hestvik 2014, Friend 2006, Hopla 1974, Keim 2007). F. tularensis kan lang endemisch in gebieden aanwezig zijn zonder tot uitbraken van ziekte bij mens of dier te leiden, mogelijk omdat de bacterie in natuurlijke biotopen kan persisteren (Sjösted 2007).
Op basis van klinische en epidemiologische data wordt vermoed dat in Europa een terrestrische en een aquatische levenscyclus van F.t. holarctica bestaan (Hestvik 2014, Maurin 2016).
De terrestrische cyclus komt in de meeste Europese landen voor, waaronder Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Zwitserland, Slowakije en Tsjechië. In deze cyclus vormen hazen, terrestrische knaagdieren en teken de belangrijkste bronnen voor humane infecties. Humane cases zijn zeldzaam en sporadisch. In centraal Europa wijzen hoge besmettingsniveaus van Dermacentor reticulatus erop dat deze teek een belangrijke vector van F.t. holarcticia vormt en verantwoordelijk is voor het onderhouden van de transmissiecyclus tussen verschillende kleine en middelgrote zoogdieren (Keim 2007). D. reticulatus voedt zich zelden op mensen.
De aquatische cyclus komt voor in Bulgarije, Kosovo, Turkije, Zweden en Finland. De belangrijkste bronnen van humane infecties zijn hier oppervlaktewater en waterputten die met uitwerpselen of kadavers van geïnfecteerde, vooral semi-aquatische, knaagdieren verontreinigd zijn of muggenbeten. Humane gevallen gerelateerd aan de aquatische cyclus doen zich vaker voor dan in de terrestrische cyclus en zijn bovendien vaak gerelateerd aan grote uitbraken (Maurin 2016). F.t. holarctica wordt regelmatig geassocieerd met oppervlaktewater, vermoedelijk met aquatische protozoën (Keim 2007). Woelmuizen (Microtus ssp) en waterratten (Arvicola amphibius) spelen waarschijnlijk een rol in het onderhouden van de epidemiologische cyclus van F.t. holarctica (Keim 2007) door de uitscheiding van bacteriën met de urine. Ook onopgemerkte sterfte van geïnfecteerde dieren van deze soorten kan tot besmetting van oppervlaktewater, modder en grond leiden en aanleiding geven tot epizoötiën bij andere bevattelijke gastheren (Foley 2010).
Zowel Japan als de voormalige Sovjet-Unie en de Verenigde Staten hebben wapens geproduceerd die in staat waren subsp. F.t. tularensis in aerosolvorm grootschalig te verspreiden.
Epidemiologie
Voorkomen in Nederland bij dieren
Van 2011 tot 2015 is er een passieve tularemie-surveillance bij hazen ingesteld, waarbij jagers dood aangetroffen hazen voor onderzoek naar het Dutch Wildlife Health Centre en het CVI (Centraal Veterinair Instituut ) sturen. In 2013 is voor het eerst bij een zieke haas in Limburg tularemie vastgesteld (Rijks, 2013). Daarna is sporadisch en verspreid over Nederland tularemie geïdentificeerd bij meerdere individuele hazen. In het voorjaar van 2015 is tularemie vastgesteld in een cluster gestorven hazen in de buurt van het Friese dorp Akkrum (Koene 2015).
Incubatieperiode bij dieren
Bij dieren meestal 1-10 dagen, afhankelijk van diersoort, pathogeen, dosis en route (The Merck Veterinary Manual).
Ziekteverschijnselen bij dieren
Net als voor mensen is voor dieren F.t. tularensis meer pathogeen dan F.t. holarctica.
De klinische verschijnselen verschillen per diersoort en zijn vaak atypisch. Gang en gedrag kunnen afwijkend zijn. Het dier kan langzaam zijn, stijf lopen, zich afzonderen, loom zijn, en geen angst meer tonen voor natuurlijke vijanden. Er is veelal koorts, verzwakking, uitputting, gebrek aan eetlust en gewichtsverlies. Kenmerkend zijn gezwollen lymfknopen, zweren en abcessen (vooral aan kop, hals en voorhand). Aanvullende aspecifieke symptomen die bij sommige diersoorten worden gezien zijn overgeven, diarree, geelzucht, hoesten, neusuitvloeiing, en moeizaam ademhalen.
Knaagdieren en lagomorfen (hazen en konijnen) worden beschouwd als de meest gevoelige diersoorten. Bij deze soorten wordt de terminale fase gekenmerkt door lethargie en traagheid, en het verloop kan acuut zijn (Feldman 2003, Maurin 2016, Decors 2013).
Hoewel klinische infecties zijn beschreven bij honden en katten, is het risico voor deze dieren in Europa beperkt. Tularemie bij katten is alleen beschreven in de Verenigde Staten van Amerika. Het ziektebeloop kan uiteenlopen van asymptomatische infecties, milde ziekte met lymfadenopathie tot een ernstig ziektebeeld met overlijden (Feldman, 2003, Pennisi, 2013, Sapgnoli, 2011). Honden hebben geen tot milde ziekteverschijnselen en kunnen spontaan na een paar dagen genezen of na behandeling met antibiotica (Feldman, 2003, Nordstoga , 2014). Symptomen bij besmette honden die met F.t. holartica besmette lagomorfen of knaagdieren hadden gedood of gegeten in Noorwegen waren lethargie, gebrek aan eetlust, koorts, (regionale) lymphadenopathie, en soms braken (Nordstoga, 2014).
Ook bij landbouwhuisdieren is incidenteel melding gemaakt van tularemie, maar het is onduidelijk of deze dieren besmet kunnen raken met subsp. F.t. holarctica dat in Europa voorkomt. Schapen zijn waarschijnlijk het meest gevoelig en het ziektebeeld kan lijken op caseous lymphadenitis (CL), ook bekend als pseudotuberculose of bultenziekte. Runderen worden als ongevoelig beschouwd voor tularemie. Er zijn geen aanwijzingen dat tularemie in Europa voorkomt bij paarden of varkens.
Transmissie bij dieren
Relevante transmissieroutes bij dieren
Tussen dieren wordt tularemie vooral overgedragen via teken (Amblyomma, Dermacentor, Haemaphysalis, Ixodes) (Keim 2007). Daarnaast via inhalatie van aerosolen en ingestie van besmet water. Huisdieren kunnen worden geïnfecteerd door het eten van geïnfecteerde karkassen en via teken of steekvliegen.
Besmettelijke periode bij dieren
F. tularensis kan onder nog onbekende omstandigheden lange tijd in natuurlijke biotopen persisteren (WHO (World Health Organization )).
Meldingsplicht veterinair
Voor zoogdieren en niet zijnde landbouwhuisdieren geldt een meldingsplicht voor dierenartsen en laboratoria.
Bronopsporing bij dieren
Bij de vondst van een (dode) haas verdacht van tularemie kan voor diagnostiek contact opgenomen worden met het Dutch Wildlife Health Centre. Men dient preventieve maatregelen in acht te nemen bij direct contact met karkassen en zieke hazen. Zie ook het Vademecum Zoönosen.
- Feldman K.A.. Tularemia. J Am Vet Med Assoc. 2003 Mar 15;222(6):725-30.
- Hestvik G, Warns-Petit E, Smith LA, Fox NJ, Uhlhorn H, Artois M, Hannant D, Hutchings MR, Mattsson 1, Yon L, Gavier-Widen D. The status of tularemia in Europe in a one-health context: a review. Epidemiol Infect. 2015 Jul;143(10):2137-60.
- Keim P, Johansson A, Wagner DM. Molecular epidemiology, evolution, and ecology of Francisella. Ann N Y Acad Sci. 2007 Jun;1105:30-66.
- Maurin M, Gyuranecz M. Tularaemia: clinical aspects in Europe. Lancet Infect Dis. 2016 Jan;16(1):113-24.
- http://www.merckvetmanual.com, bezocht op 16/05/16
- Sjöstedt A. Tularemia: history, epidemiology, pathogen physiology, and clinical manifestations. Ann N Y Acad Sci. 2007 Jun;1105:1-29.