Veterinaire informatie bij de LCI-richtlijn Toxoplasmose

Doel van de veterinaire informatie bij een LCI Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding )-richtlijn is om de GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke gezondheidsdienst )-professional te voorzien van context die relevant kan zijn voor bestrijding van de infectieziekte bij de mens. Dit kan bijvoorbeeld bijdragen aan bronopsporing en begrip van de epidemiologie. Voor meer informatie zie Ontwikkeling LCI-richtlijnen.

Achtergronden

Dierlijke reservoirs

Katten en katachtigen (waaronder leeuwen, poema’s e.d.) zijn eindgastheer en scheiden oöcysten uit in de feces. Katten poepen in de leefomgeving op allerlei plaatsen en verbergen in het algemeen de feces. Dit kan ook in zandbakken, plantenbakken en tuin het geval zijn. Ook een goed afgedekte zandbak die buiten staat, kan kattenfeces bevatten (Jansen 1993). Toxoplasma-oöcysten zijn bestand tegen veel desinfectiemiddelen en overleven periodes van vorst (Frenkel 1973). De overleving van de oöcysten in de grond is afhankelijk van de luchtvochtigheid, temperatuur en directe blootstelling aan zonlicht (aangetoond tot 18 maanden) (Frenkel 1975, Lélu 2012). De oöcysten kunnen mechanisch, door vectoren, wind of regen verspreid worden en afspoelen naar oppervlaktewater. 

Alle warmbloedige dieren die in contact komen met oöcysten kunnen geïnfecteerd worden en weefselcysten ontwikkelen en zijn tussengastheren. Van de voedselproducerende dieren worden vooral weefselcystes gevonden bij geïnfecteerde varkens, schapen en geiten. In mindere mate bij kip, konijn, paard, duif en haas. Hoewel van rundvee wordt aangenomen dat weefselcysten minder vaak ontstaan, blijkt dat rundvlees, omdat het zo frequent rauw of onvoldoende verhit gegeten wordt, toch een belangrijke bron van besmetting voor de mens kan zijn (Opsteegh 2011). 

Tijdens de acute fase van de infectie worden tachyzoieten in de melk uitgescheiden. Dit komt frequenter voor bij kleine herkauwers dan bij runderen. Schelp- en schaaldieren kunnen oöcysten opnemen uit het water en op die manier als besmettingsbron dienen voor zowel zeezoogdieren als mensen (Conrad 2005, Jones 2009). 

Epidemiologie

Voorkomen in Nederland bij dieren

In Nederland is in 2007 onder katten een seroprevalentie gevonden van 18% (Opsteegh 2012). Jagen en voeren van rauw vlees zijn risicofactoren voor besmetting onder katten (Opsteegh 2011). De seroprevalentie bij schapen is 28% (Opsteegh 2010), bij binnengehouden geiten is de seroprevalentie 13% (Deng 2016). Hoewel de prevalentie bij rundvee slechts 2% is, blijkt consumptie van rauw rundvlees wel een belangrijke risicofactor voor besmetting bij mensen (Opsteegh 2011). 

Incubatieperiode bij dieren

Bij katten (asymptomatische infectie) bedraagt de prepatente periode (van infectie tot aan uitscheiding van oöcysten) 3 tot 10 dagen na opname van bradyzoïeten in weefselcysten en 18 dagen of langer na opname van oöcysten (Dubey 2006). Bij tussengastheren (bijvoorbeeld schaap, geit) is de incubatietijd tot symptomen vergelijkbaar met die van de mens. 

Ziekteverschijnselen bij dieren 

Bij katten verloopt een primaire infectie met T. gondii meestal zonder ziekteverschijnselen (Calero-Bernal 2019). Jonge dieren of katten met Feline Leukemie Virus (FeLV) of Feline Immunodeficiency Virus (FIV)-infectie kunnen de verspreiding van tachyzoïeten niet altijd tegengaan. Dan kunnen ziekteverschijnselen als koorts, anorexie en sloomheid worden gezien. Wanneer tachyzoïeten het centraal zenuwstelsel, ogen of longen aantasten, kunnen verschijnselen als ataxie, blindheid of pneumonie optreden. 

Ook de tussengastheren vertonen over het algemeen geen ziekteverschijnselen, maar vooral bij schapen en geiten kan infectie tijdens de dracht leiden tot abortus, geboorte van zwakke of dode lammeren, encefalitis en oogafwijkingen (Tenter 2000). Er zijn diersoorten (bijvoorbeeld eekhoorns, hazen en enkele dierentuindieren) die zeer gevoelig zijn voor een T. gondii-infectie en waarbij een gedissemineerde infectie ontstaat die vaak fataal verloopt. 

Natuurlijke immuniteit bij dieren

De natuurlijke immuniteit bij dieren is vergelijkbaar met die bij mensen. 

Transmissie bij dieren

Relevante transmissieroutes bij dieren

Katten worden besmet door het eten van weefselcysten in besmet vlees of prooidieren (bijvoorbeeld muizen en vogels). Daarnaast kunnen katten congenitaal (transplacentair) met tachyzoïeten worden besmet. Katten kunnen ook worden geïnfecteerd door orale opname van infectieuze oöcysten, maar zijn daar minder gevoelig voor dan tussengastheren (Dubey 2006). 

Herbivore tussengastheren zoals koeien of schapen kunnen worden geïnfecteerd wanneer zij grazen op een met oöcysten besmet weiland, waar katten defeceren, of besmet ruwvoer gevoerd krijgen. Tussengastheren scheiden geen Toxoplasma-oöcysten uit. Voor instandhouding van de aseksuele cyclus hoeft echter geen kat aanwezig te zijn: carnivore of omnivore tussengastheren zoals varkens kunnen zich ook infecteren door het eten van knaagdieren, vogels of vlees met weefselcystes. Daarnaast kan verticale besmetting (transplacentair of via melk) optreden bij schapen, geiten en knaagdieren (Duncanson 2001). 

Besmettelijke periode bij dieren

De kat scheidt na primaire infectie gedurende 2 tot 3 weken intermitterend grote hoeveelheden oöcysten uit. Vers uitgescheiden oöcysten zijn niet direct infectieus. Afhankelijk van temperatuur en vochtigheid in Nederland zijn de oöcysten na circa 1-2 dagen gesporuleerd en infectieus. 

Meestal vindt primaire besmetting al op jonge leeftijd plaats, wanneer katten naar buiten gaan en jagen. Aanvankelijk dacht men dat katachtigen na een herinfectie geen oöcysten meer zouden uitscheiden, maar incidenteel kunnen immuungecompromiteerde of oudere katten weer gaan uitscheiden (Dubey 1995). Bij onderdrukking van het afweersysteem zoals na infectie met het FIV of het FeLV, kunnen katten ook zonder herinfectie opnieuw oöcysten uitscheiden (Lappin 1996). 

Bij andere diersoorten ontstaan vanaf ongeveer een week na opname van oöcysten weefselcysten. Deze zijn direct infectieus en kunnen levenslang in voornamelijk hart, spierweefsel en organen aanwezig blijven. 

In geval van abortus of geboorte bij een geïnfecteerd schaap of geit, kunnen tachyzoïeten vrijkomen in geboorteproducten, melk en vaginale uitvloeiing (tot 3 weken post partum). 

Besmettelijkheid bij dieren

Katten kunnen tot 10 miljoen oöcysten per dag uitscheiden. Een oöcyste bevat 8 sporozoïeten, een weefselcyste honderden tot duizenden bradyzoïeten. Dosis-responsgegevens zijn beschikbaar voor infectie met oöcysten, sporozoïeten en bradyzoïeten van verschillende Toxoplasma-stammen in muizen, katten, ratten en varkens. De resultaten lopen uiteen, maar over het algemeen geeft opname van één oöcyste of weefselcyste al meer dan 50% kans op infectie (Bonačić 2019, Guo 2016). 

Diagnostiek bij dieren

Bij katten is fecesonderzoek ter detectie van Toxoplasma-oöcysten niet eenvoudig. Katten scheiden slechts gedurende 1 tot 3 weken intermitterend oöcysten uit, die microscopisch niet te onderscheiden zijn van coccidiën zoals Hammondia, Isospora en Besnoitia. Specifieke detectie van Toxoplasma-DNA is mogelijk met behulp van PCR. 

Er zijn verschillende methoden (o.a. ELISA, IFA, MAT micro-agglutinatietest (micro-agglutinatietest )) beschikbaar voor het aantonen van antilichamen tegen T. gondii. Een positieve serologie-uitslag bij een kat bewijst dat de kat ooit in zijn leven contact heeft gehad met de parasiet, maar een negatieve uitslag biedt geen garantie dat deze T. gondii-vrij is. Voor een risico-inschatting voor een individueel persoon is het bij de kat laten bepalen van IgG immunoglobuline G (immunoglobuline G ) of IgM immunoglobuline M (immunoglobuline M ) niet bruikbaar, omdat de meeste uitscheiding van oöcysten al plaatsvindt voordat de kat serologisch positief wordt. 

Om aan te tonen of T. gondii de oorzaak is van verwerpen bij geit en schaap wordt pathologisch onderzoek uitgevoerd op de verworpen vrucht en nageboorte. Er wordt gekeken naar typische veranderingen en door middel van microscopie met een specifieke kleuring of PCR kan de diagnose worden bevestigd. 

Preventie

Immunisatie bij dieren

Er bestaat geen T. gondii-vaccin voor katten. Voor schapen is er een levend geattenueerd vaccin (Toxovax), dat geregistreerd is ter voorkoming van abortus. Dit vaccin wordt in Nederland weinig toegepast, ondanks de effectieve werking tegen abortus. 

Maatregelen

Meldingsplicht veterinair

Toxoplasmose bij dieren dient gemeld te worden bij de NVWA (Regeling houders van dieren - artikel 3a.1 Melding zoönosen en Wet dieren - artikel 2.12 Meldingsplicht dierziekten en zoönosen). Ook een toegenomen aantal abortusgevallen bij schapen en geiten is meldingsplichtig. 

Maatregelen bij dieren

Toxoplasmose wordt maar zelden bij katten gediagnosticeerd, maatregelen nemen bij een enkele kat met toxoplasmose is daarom ook niet zinvol buiten de gebruikelijke algemene preventieve maatregelen. Katten scheiden slechts gedurende een korte periode in hun leven oöcysten uit. Bij een humaan geval van toxoplasmose heeft het geen zin om de kat weg te doen. 

Een toegenomen aantal abortusgevallen bij schapen en geiten is meldingsplichtig en het is belangrijk de diagnose te stellen. Hiervoor kan pathologisch onderzoek worden aangevraagd bij de Gezondheidsdienst voor Dieren. Wanneer toxoplasmose wordt vastgesteld is het mogelijk om ooien minimaal 3 weken voor het dekken te laten vaccineren met een levend geattenueerd vaccin (Ovilis Toxovax REG NL 9827). Ooien die eerder een infectie hebben doorgemaakt zijn reeds beschermd. 

Behandeling bij dieren

Toxoplasmose bij dieren wordt zelden behandeld. Behandeling heeft alleen zin in de acute fase als de infectie niet wordt geklaard. 

Literatuur

  • Bonačić Marinović AA, Opsteegh M, Deng H, Suijkerbuijk AWM, van Gils PF, van der Giessen J. Prospects of toxoplasmosis control by cat vaccination. Epidemics. 2019;30:100380. https://doi.org/10.1016/j.epidem.2019.100380
  • Conrad PA, Miller MA, Kreuder C, James ER, Mazet J, Dabritz H, et al. Transmission of Toxoplasma: clues from the study of sea otters as sentinels of Toxoplasma gondii flow into the marine environment. Int J Parasitol. 2005;35(11-12):1155-68. https://doi.org/10.1016/j.ijpara.2005.07.002
  • Deng H, Dam-Deisz C, Luttikholt S, Maas M, Nielen M, Swart A, et al. Risk factors related to Toxoplasma gondii seroprevalence in indoor-housed Dutch dairy goats. Prev Vet Med. 2016;124:45-51. https://doi.org/10.1016/j.prevetmed.2015.12.014
  • Dubey JP. Comparative infectivity of oocysts and bradyzoites of Toxoplasma gondii for intermediate (mice) and definitive (cats) hosts. Vet Parasitol. 2006;140(1-2):69-75. https://doi.org/10.1016/j.vetpar.2006.03.018
  • Frenkel JK, Dubey JP. Effects of freezing on the viability of toxoplasma oocysts. J Parasitol. 1973;59(3):587-8.
  • Guo M, Mishra A, Buchanan RL, Dubey JP, Hill DE, Gamble HR, Pradhan AK. Quantifying the Risk of Human Toxoplasma gondii Infection Due to Consumption of Domestically Produced Lamb in the United States. J Food Prot. 2016;79(7):1181-7. https://doi.org/10.4315/0362-028x.Jfp-15-591
  • Jansen J, van Knapen F, Schreurs M, van Wijngaarden T. [Toxocara ova in parks and sand-boxes in the city of Utrecht]. Tijdschr Diergeneeskd. 1993;118(19):611-4. (Toxocara eieren in parken en zandbakken in de stad Utrecht.)
  • Jones JL, Dargelas V, Roberts J, Press C, Remington JS, Montoya JG. Risk factors for Toxoplasma gondii infection in the United States. Clin Infect Dis. 2009;49(6):878-84. https://doi.org/10.1086/605433
  • Lélu M, Villena I, Dardé ML, Aubert D, Geers R, Dupuis E, et al. Quantitative estimation of the viability of Toxoplasma gondii oocysts in soil. Appl Environ Microbiol. 2012;78(15):5127-32. https://doi.org/10.1128/aem.00246-12
  • Opsteegh M, Haveman R, Swart AN, Mensink-Beerepoot ME, Hofhuis A, Langelaar MF, van der Giessen JW. Seroprevalence and risk factors for Toxoplasma gondii infection in domestic cats in The Netherlands. Prev Vet Med. 2012;104(3-4):317-26. https://doi.org/10.1016/j.prevetmed.2012.01.003
  • Opsteegh M, Prickaerts S, Frankena K, Evers EG. A quantitative microbial risk assessment for meatborne Toxoplasma gondii infection in The Netherlands. Int J Food Microbiol. 2011;150(2-3):103-14. https://doi.org/10.1016/j.ijfoodmicro.2011.07.022
  • Opsteegh M, Teunis P, Mensink M, Züchner L, Titilincu A, Langelaar M, van der Giessen J. Evaluation of ELISA test characteristics and estimation of Toxoplasma gondii seroprevalence in Dutch sheep using mixture models. Prev Vet Med. 2010;96(3-4):232-40. https://doi.org/10.1016/j.prevetmed.2010.06.009