Toxoplasmose Richtlijn

Samenvatting

Verwekker: Parasiet Toxoplasma gondii
Besmettingsweg: Indirect via voedsel, milieu of water en direct: verticaal, orgaan- en weefseltransplantatie en zeldzaam bloedproducten.
Incubatietijd: 5-23 dagen
Besmettelijke periode: Overdracht van mens op mens alleen in specifieke situaties: gedurende gehele zwangerschap naar het kind (tijdens het doormaken van een primo-infectie), orgaantransplantatie (weefselcysten levenslang aanwezig), bloedtransfusie (tijdens parasitemie).
Maatregelen: Algemene preventieve adviezen; profylaxe op indicatie bij ernstig immuungecompromitteerden.
Symptomen: Congenitale toxoplasmose: symptomen afhankelijk van het trimester waarin de zwangere geïnfecteerd is geraakt. Postnataal verworven toxoplasmose: meeste personen geen of slechts mild. Indien klachten, meest voorkomend: lymfadenopathie en/of mononucleose-achtig ziektebeeld en chorioretinitis.

Doel en doelgroep

Deze richtlijn is ontwikkeld voor zorgprofessionals werkzaam binnen de infectieziektebestrijding. De primaire doelgroepen zijn GGD- en LCI-professionals. De richtlijn beschrijft duidelijke adviezen, taken en verantwoordelijkheden en vormt een basis voor het nemen van geïnformeerde beslissingen en het maken van beleid in de praktijk. De zorgprofessional kan de richtlijn ook gebruiken voor het bijhouden en vergaren van kennis. De uitvoering van de richtlijn overstijgt institutionele en professionele domeingrenzen en is bedoeld voor het gebruik binnen diverse sectoren van de gezondheidszorg. Voor meer informatie zie Totstandkoming LCI-richtlijnen

Ziekte & Besmettelijkheid

Verwekker

Toxoplasma gondii is een obligaat intracellulair levende eencellige parasiet (protozoön). De naam verwijst naar de boogvorm van de parasiet (toxon=boog). De ontwikkelingscyclus van de parasiet bestaat uit twee delen: seksueel en aseksueel (Montoya 2019).

De seksuele cyclus vindt uitsluitend plaats in de kat of katachtige (=eindgastheer). De kat wordt besmet door ingestie van weefselcysten of van infectieuze oöcysten. In de epitheelcellen van de dunne darm ontstaan uit de gametocyten weer oöcysten, die via de kattenfeces in het milieu terechtkomen. De kat is de eindgastheer en produceert gedurende 2-3 weken miljoenen oöcysten. De oöcysten zijn pas infectieus na een rijpingsfase (sporulatie); deze is afhankelijk van temperatuur en vochtigheid, en duurt in een gematigd klimaat zoals in Nederland circa 2 tot 3 dagen.

De aseksuele cyclus kan in elk type cel van de tussengastheer plaatsvinden (de mens, maar ook vrijwel alle warmbloedige dieren), behalve in de rode bloedcellen. Het actieve stadium van de parasiet is de tachyzoïet. Deze ontwikkelt zich vanuit de sporozoïeten of bradyzoïeten die na ingestie zijn vrijgekomen uit respectievelijk oöcyste of weefselcyste. Vervolgens dringt de tachyzoïet de gastheercel binnen en deelt intracellulair. Op een gegeven moment komen de tachyzoïeten vrij en dringen weer nieuwe cellen binnen en beginnen opnieuw met delen. Na enige tijd ontstaat een omslag in dit proces en ontstaan weefselcysten. Deze bevatten bradyzoïeten, een veel trager stadium van de parasiet met een zeer laag stofwisselingsniveau en slechts weinig deling. De weefselcysten variëren in grootte (tot 200 μm) en bevatten wisselende aantallen parasieten, variërend van enkele tot honderden bradyzoïeten.

Pathogenese

Bij de mens vindt alleen de aseksuele cyclus plaats. Eén tot twee weken na infectie komt de vorming van intracellulaire weefselcysten (met daarin bradyzoïeten) tot stand. De cysten kunnen zich in elk weefsel bevinden en zich mogelijk handhaven gedurende de rest van het leven van de gastheer. De organen die het meest worden aangedaan zijn de hersenen, oog, spieren en hart (Harker 2015). De weefselcysten veroorzaken meestal geen ontstekingsreactie in de omliggende weefsels. De schade die ze teweeg kunnen brengen wordt bepaald door de genetische achtergrond en immuunstatus van de gastheer, het genotype van de parasiet en de lokalisatie (retina, placenta, hersenen) van de weefselcysten (Montoya 2019). Bij ernstig immuungecompromitteerden zorgt de ongecontroleerde proliferatie van tachyzoïeten voor weefselschade en necrose.

Incubatieperiode

De incubatieperiode is 5 tot 23 dagen voor acute symptomatische toxoplasmose (Jones 2022).

Ziekteverschijnselen

Er wordt onderscheid gemaakt tussen postnataal verworven en congenitale toxoplasmose.

Postnataal verworven toxoplasmose

Bij gezonde (immuuncompetente) personen verloopt een postnataal verkregen acute infectie meestal asymptomatisch (80-90% van de infecties) (Montoya 2019). Als ziekteverschijnselen aanwezig zijn, dan zijn deze meestal mild en behoeven geen behandeling. Het meest voorkomende symptoom is lymfadenopathie (met name in de hals). Een ander veelvoorkomend beeld is een griepachtig of mononucleose-achtig beeld met koorts, algemene malaise en spierpijn. Daarnaast is soms een lever- en miltvergroting en huiduitslag aanwezig. Zelden treden symptomen op ten gevolge van encefalitis, pneumonie, myocarditis of myositis (McCabe 1987). Oculaire toxoplasmose (chorioretinitis) bij postnataal verworven infectie komt vaker voor dan aanvankelijk werd aangenomen en komt voor bij zowel immuuncompetente als immuungecompromitteerde personen (Bowles 2009, Gilbert 1999, Stanford 2006, Weiss 2009).

Er wordt aangenomen dat een eenmaal verworven infectie gedurende de rest van het leven latent in het lichaam aanwezig blijft in de vorm van weefselcysten. De cysten kunnen zich in vele weefsels handhaven. De antistofproductie blijft in stand en hierdoor zal bij een immuuncompetent persoon normaal gesproken een latente infectie niet reactiveren en niet opnieuw tot symptomen leiden. Een uitzondering hierop is chorioretinitis, die, afhankelijk van de tijd verstreken sinds de primaire infectie, bij 2,7-29% van de geïnfecteerden kan ontstaan (Holland 2008). De primaire infectie verloopt vaak subklinisch of er zijn slechts atypische klinische symptomen (bijvoorbeeld vermoeidheid), de oogproblemen komen meestal later. Bij chorioretinitis komen recidieven frequent voor, zeker in de twee jaar na de eerste ziekte-episode. Ondanks therapie ontwikkelt 25% van de mensen met chorioretinitis een blind of slechtziend oog (Bosch-Driessen 2002).

Bij ernstig immuungecompromitteerde personen (zoals hivgeïnfecteerden met een laag aantal CD4-cellen en transplantatiepatiënten) kan een primaire infectie of opleving van een latente infectie leiden tot een ernstig klinisch beeld, zoals encefalitis, myocarditis, pneumonie, hepatitis of chorioretinitis. Zonder profylaxe zou toxoplasmose bij deze groep een belangrijke doodsoorzaak zijn.

Een aantal epidemiologische studies heeft een associatie gevonden tussen een Toxoplasma-infectie en psychiatrische ziekten, zoals schizofrenie (Flegr 2003, Flegr 1996, Sutterland 2015). Een Nederlandse studie vond geen relatie tussen Toxoplasma-infectie en depressie of angststoornissen (de Bles 2021). Ook is een oorzakelijk verband niet bewezen en is dus dubieus of een (doorgemaakte) Toxoplasma-infectie een oorzakelijke rol speelt bij psychiatrische ziekten (Yolken 2009).

In Frans-Guyana en Suriname wordt sinds een aantal jaren een ernstige vorm van toxoplasmose gezien met een ander ziektebeeld dan elders in de wereld, namelijk een ernstige gedissemineerde infectie met ernstige pneumonie, acute respiratory distress syndrome (ARDS), hartafwijkingen en multi-orgaanfalen bij immuuncompetente personen (Carme 2009, Demar 2012). Er lijkt een relatie te bestaan met een atypische Toxoplasma-stam uit het oerwoud (Demar 2007).

Zwangerschap

Congenitale toxoplasmose

Als een vrouw tijdens een zwangerschap voor het eerst in contact komt met T. gondii en een infectie oploopt (primaire infectie), bestaat er een kans op congenitale toxoplasmose. In zeldzame gevallen is transmissie naar het kind ook mogelijk tijdens reactivatie bij hivgeïnfecteerden of herinfectie; zie hiervoor de paragraaf Perinatale overdracht. De kans op ziekte en de ernst van de klinische verschijnselen van congenitale infectie zijn sterk afhankelijk van het trimester waarin de moeder geïnfecteerd is geraakt. De kans op congenitale transmissie naar het kind in het eerste trimester is klein, maar als transmissie plaatsvindt is de kans op ernstige pathologie het grootst. Hierbij kunnen hydrocefalus, cerebrale verkalkingen, mentale retardatie, microcefalie, oogafwijkingen en doofheid optreden. Een deel van deze zwangerschappen zal voortijdig eindigen door intra-uteriene vruchtdood (spontane abortus). Tijdens het tweede en derde trimester van de zwangerschap is de kans op congenitale transmissie groter, maar is de veroorzaakte schade in het kind kleiner. Treedt een infectie op in de laatste drie maanden van de zwangerschap, dan kan het kind worden geboren met symptomen als koorts, huiduitslag, trombocytopenie, anemie, lever- en miltvergroting of chorioretinitis. De meeste kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap geïnfecteerd raken (>60%) komen zonder symptomen van toxoplasmose ter wereld (Dunn 1999, Gras 2005). Hoeveel van hen op den duur toch nog symptomen krijgen en in hoeverre dat te voorkomen is door therapie, is niet duidelijk.

Chorioretinitis is de meest voorkomende manifestatie en ontstaat regelmatig pas jaren na de geboorte. Studies laten een wisselend beeld zien wat betreft het voorkomen en de ernst. Factoren die hierbij een rol spelen zijn het al dan niet geven van een behandeling, de duur van follow-up en de virulentie van het genotype van de parasiet (Garweg 2022). In een groot Frans cohort van 477 kinderen met behandelde congenitale toxoplasmose bleek dat tot in adolescentie nieuwe oculaire laesies kunnen worden gevonden (met een cumulatieve incidentie van bijna 50%), maar dat deze laesies slechts zelden ernstige visusstoornissen veroorzaakten (Wallon 2014). In een groot Europees onderzoek (European Multicenterstudy of Congenital Toxoplasmosis EMSCOT) waarbij de meeste kinderen werden behandeld, werd bij 17% van de kinderen na een mediane follow-up-tijd van 4,8 jaar één of meerdere oculaire laesies gevonden. Van de kinderen met chorioretinitis was bij 9% de visus bilateraal ernstig gestoord (Tan 2007). Er zijn geen goede actuele data uit de Nederlandse populatie. In een oude Nederlandse prospectieve studie uit 1986 naar congenitale toxoplasmose waarbij een groep zwangeren getest werd op het doormaken van seroconversie in de zwangerschap werd bij 12 kinderen congenitale toxoplasmose vastgesteld (Koppe 1986). Na 20 jaar follow-up had ±80% van de congenitaal geïnfecteerde kinderen laesies in het oog en ±60% ernstige visusstoornissen. Het gaat hierbij echter om een studie die lang geleden is uitgevoerd bij een kleine groep van 12 kinderen; tevens laten de hierboven genoemde studies uit Europa een minder ernstig ziektebeeld zien (Garweg 2022, Gilbert 2008, Rothova 2003)

In Zuid-Amerika komt chorioretinitis aanzienlijk vaker voor, waarbij 70% van de kinderen gediagnostiseerd met congenitale toxoplasmose laesies ontwikkelt die groter zijn en ook vaker visusstoornissen veroorzaken (Garweg 2022, Gilbert 2008).

Natuurlijke immuniteit

In reactie op infectie met T. gondii ontstaat zowel een humorale als cellulaire afweerrespons, welke ervoor zorgen dat de parasiet snel uit het bloed verdwijnt (Montoya 2019). Zie het hoofdstuk Diagnostiek voor het beloop van de antistofrespons. Na een primaire infectie ontstaat levenslange immuniteit. De parasiet wordt niet geklaard en blijft permanent latent aanwezig. Bij ernstig immuungecompromitteerde personen kan een latent aanwezige infectie opleven en ernstige symptomen met zich meebrengen.

Reservoir

De mens is geen reservoir voor T. gondii.

Besmettingsweg

Transmissie naar de mens kan direct en indirect plaatsvinden (Friesema 2023, Hill 2002, Montoya 2019).

Direct

  • Besmetting in utero vanuit de primair geïnfecteerde zwangere (verticale transmissie).
  • Transplantatie van organen/weefsels waarin zich weefselcysten bevinden en zeer uitzonderlijk via bloedproducten.

Indirect

  • Ingestie van weefselcysten die aanwezig zijn in onvoldoende verhit vlees of onverhitte vleeswaren, en die niet ingevroren zijn geweest (bijv. filet americain, ossenworst, theeworst, salami, rosbief en rauwe ham). Ingestie van rauwe geitenmelkproducten.
  • Orale opname van infectieuze oöcysten die door geïnfecteerde katten via de feces uitgescheiden worden. Bijvoorbeeld via de handen bij het verschonen van de kattenbak, bij het tuinieren of bij spelen met aarde en zand. Een andere route van de opname van infectieuze oöcysten is via consumptie van besmette groente, water of rauwe schaal-en schelpdieren.

Besmettelijke periode

Overdracht van mens op mens alleen in specifieke situaties: gedurende gehele zwangerschap naar het kind (tijdens het doormaken van een primo-infectie of zeer zeldzaam tijdens reactivatie bij hivgeinfecteerden of herinfectie met een ander genotype), orgaan- en weefseltransplantatie (weefselcysten levenslang aanwezig) en bloedtransfusie (tijdens parasitemie).

Besmettelijkheid

Overdracht van mens op mens alleen in specifieke situaties (zie Besmettelijke periode).
De overleving van de oöcysten is afhankelijk van de omstandigheden in het milieu. In vochtige omstandigheden en bij gematigde temperaturen kunnen de oöcysten langdurig overleven in het milieu (aangetoond tot 18 maanden) en kunnen zij infectieus zijn bij inname (Dubey 1970, Frenkel 1975).

Diagnostiek

Met medewerking van de NVMM.

Zie ook Diagnostisch Vademecum Toxoplasma gondii.

Microbiologische diagnostiek

De diagnostiek voor toxoplasmose valt uiteen in twee delen: het aantonen van de infectie bij meestal symptomatische patiënten en het screenen van patiënten (immuno-incompetente personen en zwangeren).

Serologie 

Bij verdenking op toxoplasmose volstaat meestal serologisch onderzoek, dat wil zeggen het aantonen van IgG-, IgM- en IgA-antistoffen. Er zijn veel serologische methoden beschikbaar, zoals de klassieke test van Sabin-Feldman, immunofluorescentie, ELISA en immunoblot.

Het verschijnen van antistoffen bij een eerder seronegatief individu (seroconversie) wijst erop dat de infectie in de tussenliggende periode is opgelopen. De aanwezigheid van specifieke IgM- of IgA-antistoffen kan de diagnose van een recente infectie steunen. Benadrukt moet worden dat IgM-bepalingen niet geschikt zijn voor het vaststellen van recente infecties doordat IgM lang, bij een aanzienlijk deel zelfs nog 2 jaar na seroconversie, aantoonbaar blijkt te zijn (Gras 2004). In de praktijk komt het erop neer dat bij een echte verdenking een tweede serummonster onderzocht moet worden om de seroconversie of een significante titerstijging duidelijk te maken.

Als het van belang is om inzicht te hebben in de duur van de infectie kan de aviditeit van IgG worden bepaald. In het begin van een infectie is de aviditeit laag en deze neemt toe gedurende het beloop van de infectie (Sensini 2006). Bij een hoge aviditeit bestaat de infectie in ieder geval langer dan 4 maanden. Het voordeel is dat men met behulp van één enkel serum al een uitspraak kan doen over de kans dat het een oudere infectie betreft. Daardoor is voor het grootste deel van de patiënten snel duidelijk wat er aan de hand is. Echter, deze methode heeft een aantal beperkingen. Zo ontstaan bij een aantal patiënten geen hoogavide antistoffen: deze patiënten worden dus ten onrechte verdacht van een recente infectie. Daarnaast is bij lage IgG-titers (< 10 E) de methode niet bruikbaar. Belangrijk is ook dat zwangerschap en behandeling met spiramycine de ontwikkeling van aviditeit beïnvloedt (Lefevre-Pettazzoni 2006, Lefevre-Pettazzoni 2007).

Moleculaire technieken

Naast serologie is het ook mogelijk om DNA van de parasiet aan te tonen (Conyn-van Spaendonck 1991, Cozon 1998, Wallon 1999, Romand 2001, Thalib 2005). De PCR (polymerase chain reaction) kan in vruchtwater, placenta, weefselbiopten, liquoren, oogvocht en bloed Toxoplasma-DNA aantonen. Hierdoor kan bij immuno-incompetente personen een opleving van een latente infectie worden vastgesteld en bij zwangere vrouwen het bestaan van een intra-uteriene infectie.

Kweek 

Het is mogelijk de parasiet te kweken met behulp van muisinoculatie of weefselkweek. De toepassing van deze methoden is door het gebruik van de PCR-methode drastisch afgenomen.

Diagnostiek congenitale infectie bij de moeder 

Bij een klinische verdenking op toxoplasmose tijdens de zwangerschap, bijvoorbeeld door afwijkingen aan het kind, wordt eerst serodiagnostiek verricht. Daarbij worden IgG- en IgM-antistoffen gericht tegen Toxoplasma bepaald, eventueel aangevuld met een IgG-aviditeit. Als er sprake is van een ernstige verdenking (seroconversie of significante titerstijging (> 4-voudig) of lage aviditeit) is vruchtwateronderzoek met behulp van moleculaire methoden de volgende stap. Het vruchtwater moet afgenomen worden voordat met de therapie is gestart omdat medicatie de gevoeligheid van de PCR negatief kan beïnvloeden.

Diagnostiek congenitale infectie bij het kind 

Bij de geboorte wordt bloed afgenomen van moeder en kind. Bij een ernstige verdenking moet de serologie bij het kind worden herhaald na 10 dagen en daarna elke 3 maanden totdat het kind geheel negatief is geworden. Bij een neonaat kan een infectie worden aangetoond door naar de verschillende immuunglobulinesubklassen en naar verschillen in IgG-patronen tussen moeder en kind te kijken (Western immuno-blotting). Als bij een pasgeborene IgM- en/of IgA-antistoffen gericht tegen T. gondii aantoonbaar zijn, wijst dit op een congenitale infectie, daar deze immunoglobulines de placenta niet kunnen passeren (Wallon 1999). De productie kan echter op zeer laag niveau zijn of vertraagd zijn, waardoor een negatieve uitslag een infectie niet uitsluit (Gilbert 2007). IgG-antistoffen worden wel van moeder naar kind overgedragen. Als het kind (bij afwezigheid van therapie) gedurende het eerste levensjaar seronegatief wordt, is een congenitale infectie uitgesloten.

Serodiagnostiek oculaire toxoplasmose 

Serologie en het onderzoek van oogkamervocht (PCR- en antistoffenbepalingen op gepaarde bloed- en oogvochtmonsters) zijn belangrijk voor de bevestiging van oculaire toxoplasmose (Groot-Mijnes 2006). Bij reactivatie van de oogtoxoplasmose heeft serologie nauwelijks waarde. Ook voor het vaststellen van een ooginfectie bij hiv- of aidspatiënten en sterk immuungesupprimeerde transplantatiepatiënten is serologie weinig informatief.

Screening 

Bij een screeningsvraag (heeft de patiënt ooit eerder contact gehad met T. gondii) kan gewoonlijk worden volstaan met het bepalen van IgG-antistoffen. Een IgM-test is niet geschikt voor screening in de zwangerschap vanwege het mogelijk persisteren van IgM-antistoffen. Er bestaat geen consensus over hoe om te gaan met een zwangere vrouw die contact met katten heeft (gehad) of andere blootstelling en géén klachten heeft. De kans dat er tijdens een eenmalig contact of risicogedrag een infectie optreedt, is erg klein. Advisering hoe risicogedrag te vermijden en de patiënt gerust te stellen is in dit soort situaties vaak te prefereren boven serodiagnostiek.

Niet-microbiologische diagnostiek

Diagnostiek oculaire toxoplasmose 
Oculaire toxoplasmose presenteert zich met chorioretinale laesies en de diagnose kan op basis van de klinische oogsymptomen vermoed worden. Bij (pasgeboren) kinderen wordt de diagnose geregeld te laat gesteld, omdat zij hun oogklachten niet kunnen verwoorden en ouders pas alarm slaan als er slechtziendheid of blindheid bestaat. De definitieve diagnose is op basis van klinische symptomatologie niet mogelijk (Stanford 2002).

Risicogroepen

Verhoogde kans op infectie

Meer blootstelling aan potentiële bronnen van infectie geeft een verhoogde kans op infectie (zie Besmettingsweg) (Jones 2009). Denk daarbij bijvoorbeeld aan een voorkeur voor onvoldoende verhit vlees of veel contact met grond. Sommige studies vonden een licht verhoogd risico op toxoplasmose bij mensen die een kat hebben (Jones 2009, Kortbeek 2004). Een recente studie vond een verhoogd risico op toxoplasmose bij mensen die wild eten en soms of nooit de handen wassen voor het bereiden van voedsel (Friesema 2023).

Verhoogde kans op ernstig beloop

De kans op een ernstig beloop is verhoogd bij (Montoya 2019):

  • Het ongeboren kind bij niet-immune zwangeren die in de zwangerschap een primo-infectie doormaken (zie hieronder bij Verhoogd risico bij zwangerschap).
  • Sterk immuungecompromitteerde personen: bijvoorbeeld bij patiënten met hiv met laag aantal CD4-cellen, patiënten met een hematologische maligniteit en transplantatiepatiënten is de kans op een ernstig beloop verhoogd bij een primaire infectie of door reactivatie van een latente verworven infectie.

Epidemiologie

Verspreiding in de wereld

Toxoplasmose komt overal in de wereld voor waar katten of katachtigen zijn.

De incidentiecijfers verschillen sterk tussen verschillende landen, maar ook binnen een land kan de incidentie verschillen (Pappas 2009). De jaarlijkse incidentie van postnataal verworven toxoplasmose wereldwijd wordt geschat op ruim 20 miljoen gevallen per jaar (Torgerson 2015). Bij congenitale toxoplasmose wordt dit geschat op 98900 ziektegevallen en 1409 doden (Torgerson 2013).

In Europa en Noord-Amerika is hoofdzakelijk sprake van drie afzonderlijke klonale genotypen (type I, II en III), waarbij genotype II het meest voorkomt (Ajzenberg 2004, Dardé 2008, Lehmann 2006). In Zuid-Amerika komen alle typen voor, maar ook veel atypische genotypen (Khan 2006, Su 2012, Vallochi 2005). Genotype I en atypische Toxoplasma-genotypen zijn geassocieerd met een ernstiger beloop van chorioretinitis, vergeleken met genotype II (Gilbert 2008, Xiao 2015). Dit verklaart mogelijk het veel ernstiger beloop van toxoplasmose in Brazilië dan in de Verenigde Staten en Europa (Xiao 2015).

Voorkomen in Nederland

De seroprevalentie van de Nederlandse bevolking neemt toe met de leeftijd: van ±10% bij personen jonger dan 20 jaar tot meer dan 80% bij personen in de oudste leeftijdsgroep (van den Berg 2023). De gemiddelde seroprevalentie van de Nederlandse bevolking wisselt over de jaren en lijkt na een daling nu gestabiliseerd. Deze was in 1995/1996 40,5%, in 2006/2007 26% en in 2016/2017 29,9%. Bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd is de seroprevalentie gedaald van 35,2% in 1995/1996 tot 18,5% in 2006/2007 en 17,5% in 2016/2017 (Hofhuis 2011, Kortbeek 2004, van den Berg 2023).

Uit een onderzoek in 2006 bleek dat er weinig surveillancegegevens beschikbaar zijn over congenitale toxoplasmose in Nederland, waardoor er geen goed inzicht is in de incidentie van congenitale toxoplasmose (Hofhuis 2007). In 2006 werd in een studie in hielprikbloed berekend dat in Nederland de incidentie van congenitale toxoplasmose 2 per 1000 levend geboren kinderen is. Dit betekent dat er in 2006 ca. 388 kinderen zouden zijn geboren met congenitale toxoplasmose, waarvan het grootste deel niet zal zijn herkend en ook niet zal zijn behandeld (Kortbeek 2009).

In een studie naar ziektelast uitgedrukt in DALY’s (Disability Adjusted Life Years) en ziektekosten in Nederland blijkt dat toxoplasmose in vergelijking met andere voedseloverdraagbare infectieziekten relatief hoge lasten en kosten met zich meebrengt. De totale ziektelast in 2021 betrof 1900 DALYs, inclusief 290 DALYs ten gevolge van postnataal verworven infecties waarmee het een van de belangrijkste voedseloverdraagbare pathogenen is (RIVM 2022).

Er worden per jaar 1-2 doden geregistreerd. Dit lijkt een sterke onderrapportage. Het aantal sterftegevallen door congenitale toxoplasmose in Nederland wordt geschat op 7 per jaar (RIVM 2022).

Preventie

Immunisatie

Actieve immunisatie

Er is geen vaccin voor humane toepassing.

Passieve immunisatie

Niet van toepassing.

Algemene preventieve maatregelen

Algemene preventieve adviezen voor de algemene bevolking (CDC 2018, Nederlands Huisartsen Genootschap 2023, Voedingscentrum 2023):

  • Verhit vlees door en door of vries rauw te consumeren vlees zoals filet americain eerst in.*
  • Was keukengerei na contact met rauw vlees goed af met heet water en afwasmiddel, of zet het direct in de vaatwasser.
  • Schil rauwe groente en fruit of was deze grondig onder stromend water.
  • Was de handen met water en zeep na het aanraken van rauw vlees en rauwe schelp- en schaaldieren; na het schoonmaken van de kattenbak of in direct contact komen met kattenfeces; na het werken in de tuin; na het spelen met zand en aarde (bijvoorbeeld in de zandbak).
  • Verschoon de kattenbak dagelijks (zodat de feces is opgeruimd voordat sporulatie van eventueel hierin aanwezige oöcysten is opgetreden). Gooi kattenbakinhoud weg bij het restafval.
  • Dek zandbakken na gebruik af met een deksel of een net, zodat katten er niet in kunnen komen. Controleer voor gebruik of de zandbak schoon is. Schep dierlijke uitwerpselen met ruim zand eromheen uit (zie ook de Algemene Hygiënerichtlijn).

* Het invriezen van vlees bij -12˚C voor tenminste 4 dagen doodt de parasiet (het gehele product dient een voldoende lage temperatuur te bereiken) (Kijlstra 2008).

Preventie is met name van belang bij zwangeren en sterk immuungecompromitteerden, daarom gelden voor deze risicogroepen de volgende aanvullende adviezen
(CDC 2018, Nederlands Huisartsen Genootschap 2023, Voedingscentrum 2023):

  • Eet geen rauw en onvoldoende verhit vlees of rauwe (bewerkte) vleeswaren zoals filet américainossenworst, salami en rosbief.
  • Drink geen rauwe (ongepasteuriseerde) melk.
  • Eet geen zachte kazen (zoals brie, camembert, mozzarella) gemaakt van rauwe melk (ongepasteuriseerd), tenzij het gebruikt wordt in een gerecht dat voor consumptie door-en-door verhit wordt.
  • Eet geen rauwe schaal- en schelpdieren.
  • Laat iemand anders de kattenbak dagelijks verschonenOf draag bij de dagelijkse verschoning handschoenen en was daarna de handen met water en zeep.
  • Draag handschoenen bij tuinieren en werken met aarde en was daarna de handen met water en zeep.

Voorlichting over preventieve adviezen wordt gegeven door verloskundigen en behandelaren en door middel van informatiefolders. In 2011 is een beleidsadvies verschenen waarin collectieve maatregelen voor de bestrijding van Toxoplasmose in Nederland staan (RIVM 2011).

Reiniging, desinfectie en sterilisatie

Niet van toepassing.

Maatregelen

Meldingsplicht

Toxoplasmose is geen meldingsplichtige ziekte.

Inschakelen van andere instanties

Niet noodzakelijk.

Bronopsporing

Niet van toepassing.

Contactonderzoek

Niet van toepassing.

Maatregelen ten aanzien van patiënt en contacten

Niet van toepassing.

Profylaxe & Behandeling

Profylaxe

Patiënten met hiv met <100 CD4+-T-cellen/mm3 en positieve Toxoplasma-serologie (IgG) wordt profylaxe met co-trimoxazol aanbevolen (zie SwabID). De behandelaar bepaalt de noodzaak van profylaxe bij patiënten die een orgaan- of stamceltransplantatie ondergaan (Robert-Gangneux 2018).

Behandeling

Toxoplasmose is veelal self-limiting en behandeling is doorgaans niet nodig bij niet-zwangere, immuuncompetente personen. Behandeling van toxoplasmose is doorgaans wel nodig in het geval van acute toxoplasmose bij zwangeren (om congenitale toxoplasmose te voorkomen dan wel symptomen hiervan te verminderen), chorioretinitis, ernstige klinische verschijnselen en toxoplasmose bij ernstig immuungecompromitteerden (meestal cerebrale toxoplasmose). Deze behandeling vindt plaats in de tweede en derde lijn. Zie hiervoor de richtlijnen van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid de behandelrichtlijn van de NVP en de behandelrichtlijn uveitis van de FMS . Behandeling bestaat meestal uit een combinatie van sulfadiazine met pyrimethamine en folinezuur.

Congenitale toxoplasmose

Een meta-analyse uit 2007 vond dat vroege prenatale behandeling van een T. gondii-infectie mogelijk een beperkt effect heeft op de transmissie, maar geen effect heeft op klinische verschijnselen bij pasgeborenen (Thiébaut 2007). Meerdere observationele studies na deze periode vonden wel een positief effect van prenatale behandeling op klinische verschijnselen bij de pasgeborene (Dunay 2018). De opvatting is daarom dat prenatale behandeling de kans op infectie en klinische verschijnselen waarschijnlijk vermindert. Ook na de geboorte wordt behandeling geadviseerd. In de behandelrichtlijn van de NVP is te vinden welke therapie geadviseerd wordt; dit wordt meestal gedaan door de gynaecoloog of kinderarts in samenspraak met de arts-microbioloog.

Oculaire toxoplasmose (chorioretinitis)

Er is geen therapie bekend die tot genezing van chorioretinitis leidt (Feliciano-Alfonso 2021, Stanford 2003). De behandeling is erop gericht om de schade in het oog te verminderen en slechtziendheid en blindheid te beperken. De oogarts bepaalt op basis van de ernst van de infectie of antibiotische behandeling (eventueel in combinatie met corticosteroïden) geïndiceerd is (Rothova 2003). Zie voor meer informatie de behandelrichtlijn van de FMS en NVP.

Historie

In 1908 is voor het eerst een infectie met T. gondii bij een knaagdier beschreven en in 1923 is de eerste infectie bij de mens beschreven (Dubey 2008). Het duurde tot 1937 voordat T. gondii werd geassocieerd met een congenitale infectie bij de mens (Wolf 1939). Langzamerhand werd duidelijk dat een groot aantal diersoorten als tussengastheer kan fungeren. Aan het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw werd ontdekt dat katachtigen oöcysten uitscheiden en als eindgastheer kunnen worden aangemerkt (Frenkel 1970). Pas toen is de cyclus volledig beschreven.

Literatuur

  • Ajzenberg D, Bañuls AL, Su C, Dumètre A, Demar M, Carme B, Dardé ML. Genetic diversity, clonality and sexuality in Toxoplasma gondii. Int J Parasitol. 2004;34(10):1185-96. https://doi.org/10.1016/j.ijpara.2004.06.007 
  • Bachmeyer C, Mouchnino G, Thulliez P, Blum L. Congenital toxoplasmosis from an HIV-infected woman as a result of reactivation. J Infect. 2006;52(2):e55-7. https://doi.org/10.1016/j.jinf.2005.05.004
  • Bonačić Marinović AA, Opsteegh M, Deng H, Suijkerbuijk AWM, van Gils PF, van der Giessen J. Prospects of toxoplasmosis control by cat vaccination. Epidemics. 2019;30:100380. https://doi.org/10.1016/j.epidem.2019.100380
  • Bosch-Driessen LE, Berendschot TT, Ongkosuwito JV, Rothova A. Ocular toxoplasmosis: clinical features and prognosis of 154 patients. Ophthalmology. 2002;109(5):869-78. https://doi.org/10.1016/s0161-6420(02)00990-9
  • Bowles EC, Hillenius JM, Biesma DH, Kortbeek LM, de Jongh BM. [Postnatal ocular toxoplasmosis in a grown woman]. Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153(7):292-6. (Postnataal verworven oculaire toxoplasmose bij een volwassen vrouw.) 
  • Calero-Bernal R, Gennari SM. Clinical Toxoplasmosis in Dogs and Cats: An Update. Front Vet Sci. 2019;6:54. https://doi.org/10.3389/fvets.2019.00054
  • Carme B, Demar M, Ajzenberg D, Dardé ML. Severe acquired toxoplasmosis caused by wild cycle of Toxoplasma gondii, French Guiana. Emerg Infect Dis. 2009;15(4):656-8. https://doi.org/10.3201/eid1504.081306 
  • CDC. Toxoplasmosis: Prevention & Control 2018. Beschikbaar via: https://www.cdc.gov/parasites/toxoplasmosis/prevent.html. Geraadpleegd op 23 november 2023.
  • Conrad PA, Miller MA, Kreuder C, James ER, Mazet J, Dabritz H, et al. Transmission of Toxoplasma: clues from the study of sea otters as sentinels of Toxoplasma gondii flow into the marine environment. Int J Parasitol. 2005;35(11-12):1155-68. https://doi.org/10.1016/j.ijpara.2005.07.002
  • Dardé ML. Toxoplasma gondii, "new" genotypes and virulence. Parasite. 2008;15(3):366-71. https://doi.org/10.1051/parasite/2008153366
  • de Bles NJ, van der Does JEH, Kortbeek LM, Hofhuis A, van Grootheest G, Vollaard AM, et al. Toxoplasma gondii seropositivity in patients with depressive and anxiety disorders. Brain Behav Immun Health. 2021;11:100197. https://doi.org/10.1016/j.bbih.2020.100197 
  • Demar M, Ajzenberg D, Maubon D, Djossou F, Panchoe D, Punwasi W, et al. Fatal outbreak of human toxoplasmosis along the Maroni River: epidemiological, clinical, and parasitological aspects. Clin Infect Dis. 2007;45(7):e88-95. https://doi.org/10.1086/521246 
  • Demar M, Hommel D, Djossou F, Peneau C, Boukhari R, Louvel D, et al. Acute toxoplasmoses in immunocompetent patients hospitalized in an intensive care unit in French Guiana. Clin Microbiol Infect. 2012;18(7):E221-31. https://doi.org/10.1111/j.1469-0691.2011.03648.x
  • Deng H, Dam-Deisz C, Luttikholt S, Maas M, Nielen M, Swart A, et al. Risk factors related to Toxoplasma gondii seroprevalence in indoor-housed Dutch dairy goats. Prev Vet Med. 2016;124:45-51. https://doi.org/10.1016/j.prevetmed.2015.12.014 
  • Dubey JP. Duration of immunity to shedding of Toxoplasma gondii oocysts by cats. J Parasitol. 1995;81(3):410-5. 
  • Dubey JP. Comparative infectivity of oocysts and bradyzoites of Toxoplasma gondii for intermediate (mice) and definitive (cats) hosts. Vet Parasitol. 2006;140(1-2):69-75. https://doi.org/10.1016/j.vetpar.2006.03.018
  • Dubey JP. The history of Toxoplasma gondii--the first 100 years. J Eukaryot Microbiol. 2008;55(6):467-75. https://doi.org/10.1111/j.1550-7408.2008.00345.x 
  • Dubey JP, Miller NL, Frenkel JK. Characterization of the new fecal form of Toxoplasma gondii. J Parasitol. 1970;56(3):447-56. 
  • Dunay IR, Gajurel K, Dhakal R, Liesenfeld O, Montoya JG. Treatment of Toxoplasmosis: Historical Perspective, Animal Models, and Current Clinical Practice. Clin Microbiol Rev. 2018;31(4). https://doi.org/10.1128/cmr.00057-17
  • Duncanson P, Terry RS, Smith JE, Hide G. High levels of congenital transmission of Toxoplasma gondii in a commercial sheep flock. Int J Parasitol. 2001;31(14):1699-703. https://doi.org/10.1016/s0020-7519(01)00282-x
  • Dunn D, Wallon M, Peyron F, Petersen E, Peckham C, Gilbert R. Mother-to-child transmission of toxoplasmosis: risk estimates for clinical counselling. Lancet. 1999;353(9167):1829-33. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(98)08220-8 
  • Elbez-Rubinstein A, Ajzenberg D, Dardé ML, Cohen R, Dumètre A, Yera H, et al. Congenital toxoplasmosis and reinfection during pregnancy: case report, strain characterization, experimental model of reinfection, and review. J Infect Dis. 2009;199(2):280-5. https://doi.org/10.1086/595793 
  • Feliciano-Alfonso JE, Muñoz-Ortiz J, Marín-Noriega MA, Vargas-Villanueva A, Triviño-Blanco L, Carvajal-Saiz N, de-la-Torre A. Safety and efficacy of different antibiotic regimens in patients with ocular toxoplasmosis: systematic review and meta-analysis. Syst Rev. 2021;10(1):206. https://doi.org/10.1186/s13643-021-01758-7 
  • Flegr J, Preiss M, Klose J, Havlícek J, Vitáková M, Kodym P. Decreased level of psychobiological factor novelty seeking and lower intelligence in men latently infected with the protozoan parasite Toxoplasma gondii Dopamine, a missing link between schizophrenia and toxoplasmosis? Biol Psychol. 2003;63(3):253-68. https://doi.org/10.1016/s0301-0511(03)00075-9
  • Flegr J, Zitková S, Kodym P, Frynta D. Induction of changes in human behaviour by the parasitic protozoan Toxoplasma gondii. Parasitology. 1996;113 ( Pt 1):49-54. https://doi.org/10.1017/s0031182000066269
  • Frenkel JK, Dubey JP. Effects of freezing on the viability of toxoplasma oocysts. J Parasitol. 1973;59(3):587-8.
  • Frenkel JK, Dubey JP, Miller NL. Toxoplasma gondii in cats: fecal stages identified as coccidian oocysts. Science. 1970;167(3919):893-6. https://doi.org/10.1126/science.167.3919.893 
  • Frenkel JK, Ruiz A, Chinchilla M. Soil survival of toxoplasma oocysts in Kansas and Costa Rica. Am J Trop Med Hyg. 1975;24(3):439-43. https://doi.org/10.4269/ajtmh.1975.24.439 
  • Friesema IHM, Hofhuis A, Hoek-van Deursen D, Jansz AR, Ott A, van Hellemond JJ, et al. Risk factors for acute toxoplasmosis in the Netherlands. Epidemiol Infect. 2023;151:e95. https://doi.org/10.1017/s0950268823000808
  • Garweg JG, Kieffer F, Mandelbrot L, Peyron F, Wallon M. Long-Term Outcomes in Children with Congenital Toxoplasmosis-A Systematic Review. Pathogens. 2022;11(10). https://doi.org/10.3390/pathogens11101187
  • Gilbert RE, Dunn DT, Lightman S, Murray PI, Pavesio CE, Gormley PD, et al. Incidence of symptomatic toxoplasma eye disease: aetiology and public health implications. Epidemiol Infect. 1999;123(2):283-9. https://doi.org/10.1017/s0950268899002800 
  • Gilbert RE, Freeman K, Lago EG, Bahia-Oliveira LM, Tan HK, Wallon M, et al. Ocular sequelae of congenital toxoplasmosis in Brazil compared with Europe. PLoS Negl Trop Dis. 2008;2(8):e277. https://doi.org/10.1371/journal.pntd.0000277 
  • Gras L, Wallon M, Pollak A, Cortina-Borja M, Evengard B, Hayde M, et al. Association between prenatal treatment and clinical manifestations of congenital toxoplasmosis in infancy: a cohort study in 13 European centres. Acta Paediatr. 2005;94(12):1721-31. https://doi.org/10.1111/j.1651-2227.2005.tb01844.x
  • Guo M, Mishra A, Buchanan RL, Dubey JP, Hill DE, Gamble HR, Pradhan AK. Quantifying the Risk of Human Toxoplasma gondii Infection Due to Consumption of Domestically Produced Lamb in the United States. J Food Prot. 2016;79(7):1181-7. https://doi.org/10.4315/0362-028x.Jfp-15-591
  • Harker KS, Ueno N, Lodoen MB. Toxoplasma gondii dissemination: a parasite's journey through the infected host. Parasite Immunol. 2015;37(3):141-9. https://doi.org/10.1111/pim.12163 
  • Hill D, Dubey JP. Toxoplasma gondii: transmission, diagnosis and prevention. Clin Microbiol Infect. 2002;8(10):634-40. https://doi.org/10.1046/j.1469-0691.2002.00485.x 
  • Hofhuis A, van Duynhoven YTHP, Casparie MK, Kortbeek LM. Intra-uteriene vruchtdood en perinatale sterfte door congenitale toxoplasmose in Nederland. Inf Bul. 2007;18(10):344-7. https://doi.org/https://www.rivm.nl/documenten/infectieziekten-bulletin/jaargang-18-nummer-10
  • Hofhuis A, van Pelt W, van Duynhoven YT, Nijhuis CD, Mollema L, van der Klis FR, et al. Decreased prevalence and age-specific risk factors for Toxoplasma gondii IgG antibodies in The Netherlands between 1995/1996 and 2006/2007. Epidemiol Infect. 2011;139(4):530-8. https://doi.org/10.1017/s0950268810001044 
  • Holland GN, Crespi CM, ten Dam-van Loon N, Charonis AC, Yu F, Bosch-Driessen LH, Rothova A. Analysis of recurrence patterns associated with toxoplasmic retinochoroiditis. Am J Ophthalmol. 2008;145(6):1007-13. https://doi.org/10.1016/j.ajo.2008.01.023 
  • Jansen J, van Knapen F, Schreurs M, van Wijngaarden T. [Toxocara ova in parks and sand-boxes in the city of Utrecht]. Tijdschr Diergeneeskd. 1993;118(19):611-4. (Toxocara eieren in parken en zandbakken in de stad Utrecht.) 
  • Jones JL, Dargelas V, Roberts J, Press C, Remington JS, Montoya JG. Risk factors for Toxoplasma gondii infection in the United States. Clin Infect Dis. 2009;49(6):878-84. https://doi.org/10.1086/605433
  • Jones JL, Meslin F, Nielsen HV. Toxoplasmosis. In: Heymann DL, editor. Control of communicable diseases manual. 21th ed: APHA; 2022.
  • Khan A, Jordan C, Muccioli C, Vallochi AL, Rizzo LV, Belfort R, Jr., et al. Genetic divergence of Toxoplasma gondii strains associated with ocular toxoplasmosis, Brazil. Emerg Infect Dis. 2006;12(6):942-9. https://doi.org/10.3201/eid1206.060025 
  • Kijlstra A, Jongert E. Control of the risk of human toxoplasmosis transmitted by meat. Int J Parasitol. 2008;38(12):1359-70. https://doi.org/10.1016/j.ijpara.2008.06.002 
  • Koppe JG, Loewer-Sieger DH, de Roever-Bonnet H. Results of 20-year follow-up of congenital toxoplasmosis. Lancet. 1986;1(8475):254-6. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(86)90785-3 
  • Kortbeek LM, De Melker HE, Veldhuijzen IK, Conyn-Van Spaendonck MA. Population-based Toxoplasma seroprevalence study in The Netherlands. Epidemiol Infect. 2004;132(5):839-45. https://doi.org/10.1017/s0950268804002535 
  • Kortbeek LM, Hofhuis A, Nijhuis CD, Havelaar AH. Congenital toxoplasmosis and DALYs in the Netherlands. Mem Inst Oswaldo Cruz. 2009;104(2):370-3. https://doi.org/10.1590/s0074-02762009000200034 
  • Lappin MR, George JW, Pedersen NC, Barlough JE, Murphy CJ, Morse LS. Primary and secondary Toxoplasma gondii infection in normal and feline immunodeficiency virus-infected cats. J Parasitol. 1996;82(5):733-42. 
  • Lehmann T, Marcet PL, Graham DH, Dahl ER, Dubey JP. Globalization and the population structure of Toxoplasma gondii. Proc Natl Acad Sci U S A. 2006;103(30):11423-8. https://doi.org/10.1073/pnas.0601438103
  • Lélu M, Villena I, Dardé ML, Aubert D, Geers R, Dupuis E, et al. Quantitative estimation of the viability of Toxoplasma gondii oocysts in soil. Appl Environ Microbiol. 2012;78(15):5127-32. https://doi.org/10.1128/aem.00246-12 
  • McCabe RE, Brooks RG, Dorfman RF, Remington JS. Clinical spectrum in 107 cases of toxoplasmic lymphadenopathy. Rev Infect Dis. 1987;9(4):754-74. https://doi.org/10.1093/clinids/9.4.754 
  • Montoya J, Boothroyd J, Joseph A, Kovacs A. Toxoplasma gondii. In: Bennett JE, Dolin R, Blaser MJ, editors. Mandell, Douglas, and Bennett's Principles and Practice of Infectious Diseases. 9th: Elsevier; 2019.
  • Nederlands Huisartsen Genootschap. NHG-standaard: Zwangerschap en kraamperiode. 2023. Beschikbaar via: https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/zwangerschap-en-kraamperiode#volledige-tekst-begeleiding-eerste-trimester-door-verloskundig-zorgverlener-ter-kennisgeving.
  • Opsteegh M, Haveman R, Swart AN, Mensink-Beerepoot ME, Hofhuis A, Langelaar MF, van der Giessen JW. Seroprevalence and risk factors for Toxoplasma gondii infection in domestic cats in The Netherlands. Prev Vet Med. 2012;104(3-4):317-26. https://doi.org/10.1016/j.prevetmed.2012.01.003
  • Opsteegh M, Prickaerts S, Frankena K, Evers EG. A quantitative microbial risk assessment for meatborne Toxoplasma gondii infection in The Netherlands. Int J Food Microbiol. 2011;150(2-3):103-14. https://doi.org/10.1016/j.ijfoodmicro.2011.07.022 
  • Opsteegh M, Teunis P, Mensink M, Züchner L, Titilincu A, Langelaar M, van der Giessen J. Evaluation of ELISA test characteristics and estimation of Toxoplasma gondii seroprevalence in Dutch sheep using mixture models. Prev Vet Med. 2010;96(3-4):232-40. https://doi.org/10.1016/j.prevetmed.2010.06.009
  • Pappas G, Roussos N, Falagas ME. Toxoplasmosis snapshots: global status of Toxoplasma gondii seroprevalence and implications for pregnancy and congenital toxoplasmosis. Int J Parasitol. 2009;39(12):1385-94. https://doi.org/10.1016/j.ijpara.2009.04.003 
  • RIVM. Beleidsadvies met betrekking tot de bestrijding van toxoplasmose in Nederland. Bilthoven; 2011. Beschikbaar via: https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/330061001.pdf.
  • RIVM. Disease burden of food-related pathogens in the Netherlands, 2021. 2022. Beschikbaar via: https://www.rivm.nl/publicaties/disease-burden-of-food-related-pathogens-in-netherlands-2021.
  • Robert-Gangneux F, Meroni V, Dupont D, Botterel F, Garcia JMA, Brenier-Pinchart MP, et al. Toxoplasmosis in Transplant Recipients, Europe, 2010-2014. Emerg Infect Dis. 2018;24(8):1497-504. https://doi.org/10.3201/eid2408.180045 
  • Rothova A. Ocular manifestations of toxoplasmosis. Curr Opin Ophthalmol. 2003;14(6):384-8. https://doi.org/10.1097/00055735-200312000-00011
  • Stanford MR, See SE, Jones LV, Gilbert RE. Antibiotics for toxoplasmic retinochoroiditis: an evidence-based systematic review. Ophthalmology. 2003;110(5):926-31; quiz 31-2. https://doi.org/10.1016/s0161-6420(03)00083-6
  • Stanford MR, Tan HK, Gilbert RE. Toxoplasmic retinochoroiditis presenting in childhood: clinical findings in a UK survey. Br J Ophthalmol. 2006;90(12):1464-7. https://doi.org/10.1136/bjo.2005.083543
  • Su C, Khan A, Zhou P, Majumdar D, Ajzenberg D, Dardé ML, et al. Globally diverse Toxoplasma gondii isolates comprise six major clades originating from a small number of distinct ancestral lineages. Proc Natl Acad Sci U S A. 2012;109(15):5844-9. https://doi.org/10.1073/pnas.1203190109
  • Sutterland AL, Fond G, Kuin A, Koeter MW, Lutter R, van Gool T, et al. Beyond the association. Toxoplasma gondii in schizophrenia, bipolar disorder, and addiction: systematic review and meta-analysis. Acta Psychiatr Scand. 2015;132(3):161-79. https://doi.org/10.1111/acps.12423
  • Tan HK, Schmidt D, Stanford M, Teär-Fahnehjelm K, Ferret N, Salt A, Gilbert R. Risk of visual impairment in children with congenital toxoplasmic retinochoroiditis. Am J Ophthalmol. 2007;144(5):648-53. https://doi.org/10.1016/j.ajo.2007.07.013 
  • Tenter AM, Heckeroth AR, Weiss LM. Toxoplasma gondii: from animals to humans. Int J Parasitol. 2000;30(12-13):1217-58. https://doi.org/10.1016/s0020-7519(00)00124-7 
  • Thiébaut R, Leproust S, Chêne G, Gilbert R. Effectiveness of prenatal treatment for congenital toxoplasmosis: a meta-analysis of individual patients' data. Lancet. 2007;369(9556):115-22. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(07)60072-5
  • Torgerson PR, Devleesschauwer B, Praet N, Speybroeck N, Willingham AL, Kasuga F, et al. World Health Organization Estimates of the Global and Regional Disease Burden of 11 Foodborne Parasitic Diseases, 2010: A Data Synthesis. PLoS Med. 2015;12(12):e1001920. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.1001920 
  • Torgerson PR, Mastroiacovo P. The global burden of congenital toxoplasmosis: a systematic review. Bull World Health Organ. 2013;91(7):501-8. https://doi.org/10.2471/blt.12.111732 
  • Vallochi AL, Muccioli C, Martins MC, Silveira C, Belfort R, Jr., Rizzo LV. The genotype of Toxoplasma gondii strains causing ocular toxoplasmosis in humans in Brazil. Am J Ophthalmol. 2005;139(2):350-1. https://doi.org/10.1016/j.ajo.2004.07.040 
  • van den Berg OE, Stanoeva KR, Zonneveld R, Hoek-van Deursen D, van der Klis FR, van de Kassteele J, et al. Seroprevalence of Toxoplasma gondii and associated risk factors for infection in the Netherlands: third cross-sectional national study. Epidemiol Infect. 2023;151:e136. https://doi.org/10.1017/s095026882300122x 
  • Voedingscentrum. Toxoplasmose 2023. Beschikbaar via: https://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/toxoplasmose.aspx#blokbesmetting-met-toxoplasma-gondii-voorkomen. Geraadpleegd op 23 november 2023.
  • Wallon M, Garweg JG, Abrahamowicz M, Cornu C, Vinault S, Quantin C, et al. Ophthalmic outcomes of congenital toxoplasmosis followed until adolescence. Pediatrics. 2014;133(3):e601-8. https://doi.org/10.1542/peds.2013-2153
  • Weiss LM, Dubey JP. Toxoplasmosis: A history of clinical observations. Int J Parasitol. 2009;39(8):895-901. https://doi.org/10.1016/j.ijpara.2009.02.004
  • Wolf A, Cowen D, Paige BH. Toxoplasmic encephalomyelitis: III. A new case of granulomatous encephalomyelitis due to a protozoon. Am J Pathol. 1939;15(6):657-94.11. 
  • Xiao J, Yolken RH. Strain hypothesis of Toxoplasma gondii infection on the outcome of human diseases. Acta Physiol (Oxf). 2015;213(4):828-45. https://doi.org/10.1111/apha.12458 
  • Yolken RH, Dickerson FB, Fuller Torrey E. Toxoplasma and schizophrenia. Parasite Immunol. 2009;31(11):706-15. https://doi.org/10.1111/j.1365-3024.2009.01131.x

Bronnen t.b.v. de arbeidsgerelateerde paragrafen

Bronnen t.b.v. het hoofdstuk Diagnostiek

  • Conyn-van Spaendonck MAE. Prevention of Congenital Toxoplasmosis in the Netherlands. Ph.D. Thesis. Rotterdam, 1991.
  • Cozon G, Ferrandiz J, Nebhi H, Wallon M, Peyron F. Estimation of the avidity of immunoglobulin G for routine diagnosis of chronic Toxoplasma gondii infection in pregnant women. Eur J Clin Microbiol Infect Dis. 1998;17(1): 32-6
  • Gilbert RE, Thalib L, Tan HK, Paul M, Wallon M, Petersen E; European Multicentre Study on Congenital Toxoplasmosis. Screening for congenital toxoplasmosis: accuracy of immunoglobulin M and immunoglobulin A tests after birth. J Med Screen. 2007;14(1):8-13.
  • Gras L, Gilbert RE, Wallon M, Peyron F, Cortina-Borja M. Duration of the IgM response in women acquiring Toxoplasma gondii during pregnancy: implications for clinical practice and cross-sectional incidence studies. Epidemiol Infect. 2004;132(3):541-8.
  • Groot-Mijnes JDF de, et al. Polymerase Chain Reaction and Goldmann-Witmer Coefficient Analysis are Complimentary for the Diagnosis of Infectious Uveitis. Am. J. Ophthalmol. 2006;141:313-318.
  • Lefevre-Pettazzoni M, Bissery A, Wallon M, Cozon G, Peyron F, Rabilloud M. Impact of spiramycin treatment and gestational age on maturation of Toxoplasma gondii immunoglobulin G avidity in pregnant women. Clin Vaccine Immunol. 2007;14(3):239-43. Epub 2007 Jan 3.
  • Lefevre-Pettazzoni M, Le Cam S, Wallon M, Peyron F. Delayed maturation of immunoglobulin G avidity: implication for the diagnosis of toxoplasmosis in pregnant women. Eur. J. Clin. Microbiol. Infect. Dis. 2006;25: 687–693.
  • Romand S, Wallon M, Franck J, Thulliez P, Peyron F, Dumon H. Prenatal diagnosis using polymerase chain reaction on amniotic fluid for Congenital Toxoplasmosis. Obstet Gynecol. 2001;97:296-300.
  • Sensini A. Toxoplasma gondii infection in pregnancy: opportunities and pitfalls of serological diagnosis. Clin Microbiol Infect. 2006;12(6):504-12.
  • Stanford MR, Gras L, Wade A, Gilbert RE. Reliability of expert interpretation of retinal photographs for the diagnosis of toxoplasma retinochoroiditis. Br J Ophthalmol. 2002;86(6):636-9.
  • Thalib L, et al. Prediction of congenital toxoplasmosis by polymerase chain reaction analysis of amniotic fluid. BJOG. 2005;112(5):567-74.
  • Wallon M, Dunn D, Slimani D, Gerault V, Gay-Andrieu F, Peyron F. Diagnosis of congenital toxoplasmosis at birth: what is the value of testing for IgM and IgA? Eur J Pediatr.1999;158(8):645-649.