Bijlage bij de LCI-richtlijn Mazelen

Let op, dit is een concept. Vaststelling is gepland voor het LOI Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding (Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding ) op 24 juni 2025.

Handreiking voor de door de GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke gezondheidsdienst ) te nemen maatregelen binnen een kinderopvang rondom een kind/kinderen met sterke verdenking/bewezen mazelen.In dit document worden handvatten gegeven voor de te nemen maatregelen voor de kinderen en het personeel op een kinderopvang in het geval van een of meer kinderen met (een verdenking van) mazelen.

Mazelen kan gemakkelijk verspreiden op een kinderopvang vanwege de aanwezigheid van ongevaccineerde kinderen (met name kinderen tot 14 maanden). Zuigelingen jonger dan 12 maanden hebben het grootste risico op een ernstig beloop van mazelen.

De GGD inventariseert hoe de kinderopvang is georganiseerd. Denk bijvoorbeeld aan vragen zoals:

  • Gaat het om een bijzondere (bijvoorbeeld medische) kinderopvang?
  • Hoe is de samenstelling van de betreffende groep (leeftijdsverdeling, verticale groep, vaccinatiegraad)?
  • Hoeveel dagen/dagdelen is het kind besmettelijk op de kinderopvang geweest?
  • Hoeveel groepen zijn er en komen de groepen met elkaar in contact: zijn er gedeelde faciliteiten; worden groepen samengevoegd aan het begin of einde van de dag?
  • Hoeveel personeel is er aanwezig (inclusief stagiairs) en wat is hun immuunstatus (vaccinatiestatus of mazelen doorgemaakt)? Zijn er immuungecompromitteerde of niet-beschermde zwangere werknemers?
  • Zijn er gedeelde faciliteiten met bijvoorbeeld een buitenschoolse opvang (bso) of school?

Kinderen die meer dan 15 minuten dezelfde ruimte hebben gedeeld met het kind met (bewezen) mazelen zijn een nauw contact (zie LCI-richtlijn Mazelen).

1. Eén kind met bewezen mazelen

Als er één kind met bewezen mazelen op de kinderopvang is geweest, moeten de volgende stappen worden genomen.

1.1 Kinderen met nauw contact

  1. Inventariseer of er ongevaccineerde kinderen zijn onder de nauwe contacten (al dan niet met verhoogd risico op ernstig beloop) en geef zo nodig postexpositieprofylaxe middels BMR Bof, mazelen, rodehond (Bof, mazelen, rodehond)-vaccinatie of immunoglobulinen (zie de LCI-richtlijn Mazelen postexpositieprofylaxe)
  2. Houd blootgestelde ongevaccineerde kinderen thuis gedurende de incubatietijd, als zij niet tijdig postexpositieprofylaxe door BMR-vaccinatie of immunoglobuline hebben gehad. Overweeg om ook blootgestelde kinderen thuis te houden die wel tijdig postexpositieprofylaxe hebben gekregen, met name als dit een BMR-vaccinatie was. Schat de proportionaliteit van deze maatregel in aan de hand van het geschatte risico op verdere verspreiding (zie b. Overige kinderen op de groep(en)). Adviseer altijd om blootgestelde kinderen – ongeacht postexpositieprofylaxe of vaccinatiestatus – thuis te houden bij de eerste symptomen die bij mazelen kunnen passen.
  3. Beperk verdere transmissie naar andere groepen op de kinderopvang, door kinderen van de groep waar mazelen is geconstateerd niet te mengen met andere groepen (cohorteren). Gezien wisselende samenstelling van de groep kan het nuttig zijn om kinderen die niet op dezelfde dag(en) aanwezig waren als de mazelenpatiënt, ook te cohorteren om besmetting bij hen te voorkomen. Adviseer om geen activiteiten met andere groepen te organiseren en groepen niet aan het begin/einde van de dag samen te voegen.
  4. Zorg ervoor dat de werknemers die op deze groep staan, beschermd zijn tegen mazelen. Zie Wie is beschermd tegen mazelen? en de bijlage Bescherming mazelen voor de kinderopvang-werk.
  5. Als het risico op verdere verspreiding van mazelen als reëel wordt ingeschat en/of postexpositieprofylaxe niet tijdig gegeven kan worden, kan overwogen worden om ongevaccineerde kinderen van 6 maanden en ouder alsnog te beschermen door BMR-vaccinatie om tertiaire ziektegevallen te voorkomen. Zie hieronder voor handvatten om het risico op verdere verspreiding in te schatten.

1.2 Overige kinderen op de groep(en)

Bij een enkel mazelengeval op een kinderopvang wordt BMR-vaccinatie voor overige ongevaccineerde kinderen van 6 maanden en ouder, die niet worden beschouwd als nauw contact, alleen geadviseerd als het risico op verdere mazelentransmissie als aannemelijk wordt ingeschat. Het doel hiervan is om secundaire en tertiaire gevallen te voorkomen en het kind te beschermen tegen infectie bij doorgaande transmissie.

Vaccineren van kinderen van 6 maanden en ouder verkleint ook de kans op tertiaire infecties bij baby’s onder de 6 maanden die zelf geen BMR-vaccinatie kunnen krijgen. Immunoglobulines voor overige baby’s onder de 6 maanden, die geen nauw contact waren, wordt alleen geadviseerd bij doorgaande transmissie op de kinderopvang gezien de relatief kortdurende bescherming van immunoglobuline en de belasting van de toediening voor de baby. Een baby die immunoglobulinen heeft gehad kan daarnaast in de 3 maanden erna in principe geen BMR-vaccinatie ontvangen. Ouders kunnen overwegen om hun baby onder de 6 maanden tijdelijk thuis te houden om te zien hoe de uitbraak zich ontwikkelt en zo het risico op besmetting van hun baby te beperken.

  1. Maak een risico-inschatting op verdere verspreiding bij één mazelengeval aan de hand van bijvoorbeeld de volgende risicofactoren:
    • De ingeschatte vaccinatiegraad en de leeftijdssamenstelling en grootte van de groep(en).
    • De mate waarin groepen mengen. Veel onderlinge contact tussen de kinderen van verschillende groepen zal sneller leiden tot verdere transmissie, dan wanneer groepen gescheiden worden gehouden.
    • De duur van mogelijke blootstelling. Het risico op verdere transmissie is groter naarmate de index langer, of meerdere dagen, tijdens de besmettelijke periode op de kinderopvang aanwezig is geweest.
    • De besmettelijkheid. Een kind met klachten is besmettelijker dan een kind dat (nog) geen klachten heeft. De besmettelijkheid is het hoogst rondom het ontstaan van het exantheem.
    • Onduidelijkheid over wie de contacten zijn. Als ruimtes, zoals een verschoonruimte, gebruikt worden door meerdere groepen, kan een goede inschatting van individuele nauwe contacten moeilijk te maken zijn. Er is dan grotere kans op verdere transmissie doordat er contacten mogelijk gemist worden in het contactonderzoek.
    • Aanwezigheid in andere groepen van broertjes/zusjes van de index en broertjes/zusjes van kinderen die mogelijk door de index zijn besmet.
    • De verstreken tijd sinds de blootstelling en start van het contactonderzoek. Het blootstellingsrisico is waarschijnlijk laag geweest als er meer dan 10 dagen zijn verstreken en er nog geen secundaire gevallen zijn opgetreden.
    • Duidelijkheid over de bron. Is de bron van infectie voor de index duidelijk en ligt die buiten de kinderopvang? Of is de bron onduidelijk en zijn er aanwijzingen voor onopgemerkte transmissie op de kinderopvang (bijvoorbeeld omdat er anamnestisch andere kinderen met dezelfde klachten eerder ziek waren maar niet zijn getest op mazelen)?
  2. Als verdere transmissie aannemelijk wordt geacht, dan is het advies als volgt:
    • Geef BMR-vaccinatie aan ongevaccineerde kinderen van 6 maanden en ouder.
    • Adviseer eventueel om baby’s onder de 6 maanden kortdurend thuis te houden om besmetting te voorkomen in afwachting van hoe de uitbraak zich ontwikkelt.
    • Overweeg de 2e BMR vaccinatie vervroegd te geven.

1.3 Werknemers

  1. Inventariseer de immuunstatus van het personeel (vaccinatiestatus of mazelen doorgemaakt) en of er zwangere en/of ernstig immuungecompromitteerde* contacten zijn onder het personeel dat werkzaam was. Geef zo nodig postexpositieprofylaxe aan onbeschermde zwangeren en ernstig immuungecompromitteerden en breng de vaccinatiestatus op peil van het personeel conform Bescherming mazelen voor de kinderopvang-werk.
  2. Zorg ervoor dat op de groep van de nauwe contacten van de mazelenpatiënt alleen beschermde personeelsleden werken.
  3. Zorg ervoor dat personeel zo weinig mogelijk wisselt tussen groepen.

* In verband met de privacy van de werknemers (AVG) dient het inventariseren van de immuunstatus en de gezondheidsstatus, alsmede het vaccineren en toedienen van immunoglobuline bij personeel bij voorkeur belegd te worden bij een arbodienst, bedrijfsarts of externe partij.

2. Twee of meer kinderen met bewezen mazelen

Bij transmissie op een kinderopvang is aanvullend aan het contactonderzoek onder de kinderen en het personeel volgens de richtlijn, het advies als volgt:

  1. Geef BMR-vaccinatie aan ongevaccineerde kinderen van 6 maanden en ouder en geef immunoglobuline aan baby’s onder de 6 maanden die deel uitmaken van de groep(en) waar mazelen rondgaat.
  2. Houd blootgestelde ongevaccineerde kinderen thuis gedurende de incubatietijd, als zij geen postexpositieprofylaxe met BMR-vaccinatie of immunoglobulinen hebben gehad om verdere transmissie zoveel mogelijk te beperken.
  3. Beperk verdere transmissie naar andere groepen op de kinderopvang, door kinderen van de groep(en) waar mazelen rondgaat niet te mengen met andere groepen waar mazelen nog niet rondgaat (cohorteren). Adviseer om geen groepsactiviteiten te organiseren en groepen niet aan het begin/einde van de dag samen te voegen.

3. Een kind met sterke verdenking op mazelen 

Indien de GGD een melding krijgt van een (of meerdere) kind(eren) met een verdenking op mazelen op de kinderopvang, dan is het advies afhankelijk van de situatie:

  • Als het klinisch beeld past bij mazelen en het kind heeft een directe epidemiologische link met een bewezen mazelenpatiënt, dan kan er meteen contactonderzoek gestart worden en maatregelen geadviseerd. Diagnostiek is dan niet per se nodig;
  • Bij een solitaire verdenking zonder duidelijke bron of met onduidelijk klinisch beeld:
    • Doe cito diagnostiek. Hiervoor kan eventueel gebruik gemaakt worden van de ‘exantheem’-afnamepakketjes. Deze zijn beschikbaar bij GGD of kunnen door de GGD besteld worden bij RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu )-IDS Infectieziekteonderzoek, Diagnostiek en laboratorium Surveillance (Infectieziekteonderzoek, Diagnostiek en laboratorium Surveillance ).
    • Inventariseer alvast de onbeschermde nauwe contacten, in afwachting van de uitslag. Zo kan er na bevestiging van de diagnose snel gehandeld worden.