Veterinaire informatie bij de LCI-richtlijn Trichinellose
Doel van de veterinaire informatie bij een LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding )-richtlijn is om de GGD (Gemeentelijke gezondheidsdienst )-professional te voorzien van context die relevant kan zijn voor bestrijding van de infectieziekte bij de mens. Dit kan bijvoorbeeld bijdragen aan bronopsporing en begrip van de epidemiologie. Voor meer informatie zie Ontwikkeling LCI-richtlijnen.
Epidemiologie
Verspreiding in de wereld bij dieren
Binnengehouden varkens in West-Europa zijn meestal vrij van Trichinella. In Spanje en Oost-Europa komt de parasiet nog endemisch voor, maar ook hier is het risico op besmetting het grootst bij het eten van niet goed gekookt of gebakken vlees van dieren die in nauw contact komen met het buitenmilieu (Giessen 1998). Bekend zijn verder uitbraken van Trichinella in kleine gemeenschappen in afgelegen gebieden in Siberië door het eten van niet goed verhit berenvlees en in Canada en Alaska door het eten van rauw walrusvlees.
Ziekteverschijnselen bij dieren
Dieren vertonen geen symptomen in geval van trichinellose, soms wordt tijdelijk een stijve gang gezien.
Natuurlijke immuniteit bij dieren
Voor dieren geldt hetzelfde als voor mensen: volledige immuniteit treedt niet op (Pozio 2009).
Transmissie bij dieren
Relevante transmissieroutes bij dieren
Dieren worden besmet door opname van infectieuze larven in vlees, via vleesresten van (wilde) varkens, pelsdieren of wilde dieren, of kannibalisme. In sommige Oost Europese landen worden paarden soms bijgevoerd met vleesresten van pelsdieren of varkens, om ze vet te mesten of aan te laten sterken. Ook door karkassen van wilde dieren in het veld achter te laten, kunnen dieren worden besmet (Gottstein 2009).
Besmettelijke periode bij dieren
Na opname van infectieuze larven duurt het minimaal 14 dagen voor het dier op zijn beurt infectieuze larven in zijn spierweefsel heeft. Hoe lang een dier besmettelijke larven bij zich draagt is afhankelijk van de diersoort, de Trichinella-species en de individuele immuunreactie van het dier zelf, maar kan variëren van enkele weken tot levenslang.
Trichinella-larven kunnen langdurig overleven in rottend vlees, onder anaerobe omstandigheden en bij lage temperaturen. Tussen de verschillende Trichinella-soorten bestaan er verschillen in overlevingsduur bij lage temperaturen, variërend van enkele weken tot meerdere jaren. In spierweefsel van vleeseters kunnen larven van T6, T. nativa, T. britovi en T12 tot meerdere jaren zeer lage temperaturen onder nul overleven. Trichinella-larven zijn bestand tegen roken, drogen en verwerking tot rauwe worst.
Bij slachtdieren worden Trichinella-larven aangetoond in een spierbiopt van een diersoortspecifieke plaats (bij de meeste diersoorten van het middenrif). De monsters moeten worden onderzocht in daartoe goedgekeurde laboratoria volgens een specifiek omschreven methode. Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) is aangewezen als Nationaal Referentielab voor parasieten (NRL-P) en borgt de kwaliteit op de routinelabs. Verdachte varkens worden door het RIVM geconfirmeerd. Indien een Trichinella-larve wordt gevonden, wordt door middel van DNA-onderzoek de soort vastgesteld (NRL-P, RIVM). Zie ook Vademecum Zoönosen.
Preventieve maatregelen bij dieren
Om te voorkomen dat dieren besmet kunnen worden met Trichinella, is het van belang dat deze dieren geen besmet vlees(afval) kunnen eten. Ratten moeten worden geweerd uit voeropslagplaatsen en stallen, zodat dode ratten niet via veevoer als infectiebron op kunnen treden. Contact tussen wilde dieren en gedomesticeerde varkens moet worden tegengegaan.
Meldingsplicht veterinair
Trichinellose bij dieren is meldingsplichtig en bestrijdingsplichtig voor dierenartsen en laboratoria.
Bronopsporing
Wanneer er sprake is van een humaan geval van trichinellose kan de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ) worden gevraagd bronopsporing te doen. In Nederland en de rest van de EU (Europese unie) bestaat regelgeving ter controle van consumptiedieren die gevoelig zijn voor Trichinella. Bij de borging van de kwaliteit van de controle speelt het Nationaal Referentielab voor Parasieten (van het RIVM) een rol. In Nederland wordt het vlees van varkens, paarden en wilde zwijnen onderzocht op aanwezigheid van larven met de kunstmatige digestiemethode. Wanneer een verdachte pool van samples positief wordt bevonden, zal men het besmette karkas opzoeken, dat vervolgens afgekeurd wordt. Aanvullend wordt het bedrijf van herkomst nader onderzocht door de NVWA. Jaarlijks dient Nederland volgens de zoönosenrichtlijn 2003/99/EG te rapporteren aan de Europese Unie over het voorkomen van Trichinella-infecties bij mens en dier.
Behandeling bij dieren
Dieren worden niet behandeld.
- Giessen JWB van der, Rombout Y, Franchimont HJ, La Rosa G, Pozio E. Trichinella britovi in the Netherlands. J. Parasitol. 1998;84 (5):1065-1068.
- Gottstein B, Pozio E, Nockler K. Epidemiology, diagnosis, treatment, and control of trichinellosis. Clin Microbiol Rev. 2009;22:127-145.
- Pozio E, Cossu P, Marucci G, Amati M, Ludovisi A, Morales MA, La Rosa G, Firinu T. The birth of a Trichinella britovi focus on the Mediterranean island of Sardinia (Italy). Vet Parasitol. 2009 Feb 23;159(3-4):361-3.
- Teunis P, Koningstein M, Takumi K and Van der Giessen J. (2012). Human beings are highly susceptible to low doses of Trichinella spp.. Epidemiology and Infection, 140, pp 210-218. doi:10.1017/S0950268811000380.
- Van Leer-Buter. Edema, rhabdomyolysis and eosinophilia in a male patient from The Netherlands. Tijdschr Infect 2011;6:187-91