Veterinaire informatie bij de LCI-richtlijn Rabiës

Doel van de veterinaire informatie bij een LCI-richtlijn is om de GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke gezondheidsdienst )-professional te voorzien van context die relevant kan zijn voor bestrijding van de infectieziekte bij de mens. Dit kan bijvoorbeeld bijdragen aan bronopsporing en begrip van de epidemiologie. Voor meer informatie zie Ontwikkeling LCI-richtlijnen.

Achtergronden

Dierlijke reservoirs

Reservoirs voor rabiës zijn diersoorten waarin het virus zich kan handhaven en kan blijven circuleren. Het primaire reservoir voor besmetting van de mens met het klassiek rabiësvirus (RABV) wordt gevormd door honden en hondachtigen, het merendeel van de besmettingen van de mens wereldwijd is voortgekomen uit een hondenbeet (zie ook Reservoir en de Onderbouwing). Een kleiner aandeel van lyssavirusinfecties bij de mens komt door besmetting vanuit katten en wilde zoogdieren, waaronder vleermuizen. Bepaalde vleermuissoorten vormen een reservoir voor EBLV-1 en EBLV-2 in Europa en voor RABV in delen van Amerika.

Alle zoogdieren zijn (theoretisch) bevattelijk voor infectie met lyssavirus. Vooral contact met de reservoirdieren kan leiden tot transmissie naar de mens, omdat de kans hoger is dat deze dieren zelf geïnfecteerd zijn. Daarnaast wordt de kans op transmissie tussen dieren en naar de mens bepaald door hoe vaak een diersoort in contact komt met reservoirdieren (katten komen bijvoorbeeld relatief vaak in aanraking met vleermuizen).

Hieronder in het kort het transmissierisico bij verschillende dieren die samenleven met de mens:

  • Honden en hondachtigen zijn wereldwijd reservoirdieren voor het klassieke rabiësvirus, RABV. Dit zijn naast honden, o.a. vossen, wasbeerhonden, jakhalzen en coyotes. Andere reservoirdieren zijn wasberen, stinkdieren, mangoesten en hyena’s. Reservoirdieren overlijden aan een rabiësinfectie.
  • Andere zoogdieren (bijvoorbeeld katten) kunnen incidenteel besmet raken en overlijden, maar vormen geen reservoir voor lyssavirussen. Ze kunnen echter wel besmettelijk zijn voor de mens.
  • Vleermuizen zijn het oorspronkelijke reservoir van bijna alle lyssavirussen waaronder EBLV-1 en EBLV-2 in Europa en van het RABV in Noord- en Zuid-Amerika. Van de achttien Nederlandse vleermuissoorten zijn er vier soorten een bekende reservoirsoort voor lyssavirussen: laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis en franjestaart. Echter betreft alleen de laatvlieger het voornaamste vleermuisreservoir in Nederland (zie ook hieronder).
  • Landbouwhuisdieren (rund, varken, schaap, geit) kunnen eindgastheer zijn voor het rabiësvirus en mogelijk virus uitscheiden via het speeksel.
  • Verder zijn ook paarden en ezels, hertachtigen, kameelachtigen, marterachtigen en apen vatbaar voor RABV.
  • Ook van o.a. zeeleeuwen is bekend dat zij bij contact met de mens besmettelijk kunnen zijn.
  • Van knaagdieren is beschreven dat ze nooit als bron voor infectie van de mens hebben gediend (van Kessel 2019).
  • Natuurlijk voorkomende rabiësinfecties bij vogels zijn zelden tot nooit gemeld, al kunnen vogels wel experimenteel geïnfecteerd worden. Reptielen zijn niet vatbaar voor lyssavirussen.

Epidemiologie

Verspreiding in de wereld bij dieren

Zie onderstaande figuren voor een overzicht van de verspreiding van rabiës bij dieren. Gebruik voor de risicobeoordeling van een mogelijke blootstelling de landenlijst: Rabiësrisico per land.

Klassieke rabiës, veroorzaakt door het RABV, komt verspreid over de wereld onder dieren voor (zie voor de diersoorten Dierlijke reservoirs). Alleen enkele geïsoleerde landen en West-Europa worden als rabiësvrij beschouwd. Terwijl klassieke rabiës op het noordelijk halfrond en Zuid-Afrika voornamelijk voorkomt bij reservoirdieren in het wild (Figuur Rabiës bij dieren in het wild, wereldwijd. Zie ook Dierlijke reservoirs), zijn in lage-inkomenslanden vooral honden belangrijk voor de transmissie (Figuur Rabiës bij de hond, wereldwijd).  

Wereldkaart met daarop de gebieden waar rabiës voorkomt bij dieren in het wild

Figuur. Rabiës bij dieren in het wild, wereldwijd. Bron: Rabies Bulletin Europe, WHO collaborating Centre for Rabies Surveillance & Research. 

Wereldkaart met daarop de gebieden waar rabiës voorkomt bij de hond

Figuur. Rabiës bij de hond, wereldwijd. Bron: Rabies Bulletin Europe, WHO collaborating Centre for Rabies Surveillance & Research. 

Europa

Rabies Bulletin Europe rapporteerde in 2023 in totaal 444 gevallen in Europa bij gedomesticeerde dieren en wilde dieren. Hiervan werden 399 gevallen gemeld in Oekraïne (164 honden, 119 katten, 14 runderen, 5 kleine herkauwers (= geiten en schapen), 1 paard, 1 varken, 86 vossen en 9 andere wilde dieren). Er waren 28 gemelde gevallen in Roemenië: 13 runderen, 3 honden, 11 vossen en 1 das). In Duitsland waren er dat jaar 12 gemelde gevallen (alleen vleermuizen); 1 geval werd gemeld in Spanje bij een hond, 3 gemelde gevallen bij vossen in Polen en 1 geval werd gemeld bij een vos in Slowakije.

Niet in alle Europese landen bestaat dezelfde surveillance naar rabiës in wilde en gehouden dieren. Een ECDC European Centre for Disease Prevention and Control (European Centre for Disease Prevention and Control )-rapport uit 2023 rapporteerde dat in het kader van passieve surveillance in 2022 in heel Europa 18.486 vossen werden getest, waarvan er 43 positief waren (0,23 procent); deze vossen kwamen uit Polen, Roemenië, Hongarije en Slowakije. In geen van de in Europa 1.096 geteste wasberen werd het virus gevonden. Van de 1.622 geteste vleermuizen waren er 26 positief voor EBLV-1 of EBLV-2 (1,6 procent) (EFSA 2023), dit betreffen voor EBLV-1 voornamelijk laatvliegers (Eptesicus serotinus) en voor EBLV-2 de watervleermuis (Myotis daubentonii) en meervleermuis (Myotis dascycneme).

Voorkomen in Nederland bij dieren

Nederland heeft sinds 1923 een rabiësvrije status wat inhoudt dat er geen klassieke rabiës (RABV, genotype 1) voorkomt in gehouden of wilde dieren. In Nederland komt rabiës (EBLV-1 en -2) alleen voor bij twee soorten vleermuizen, namelijk de laatvlieger (EBLV-1) en meervleermuis (EBLV-2). De meervleermuis is de afgelopen 20 jaar niet meer waargenomen in Nederland. In 2024 werd een kat in Nederland positief bevonden voor EBLV-1 na contact met een vleermuis.  Verder is er in Nederland kans op insleep van rabiës door illegaal importeren van potentieel geïnfecteerde dieren. Hieronder wordt voor de drie potentiële dierlijke bronnen in Nederland het voorkomen toegelicht.

Nederlandse zoogdieren (anders dan vleermuizen)

In Nederland worden wilde dieren (anders dan vleermuizen) slechts incidenteel getest op rabiës. (Na een bijtincident bij een persoon die geen pre-expositie profylaxe heeft gehad wordt een vleermuis ongeacht de soort en indien beschikbaar, altijd ingestuurd voor rabiësdiagnostiek, zie verder over vleermuizen hieronder). In Nederland zijn sinds 1989 bij onderzochte niet-vliegende zoogdieren geen positieve bevindingen meer, met uitzondering van een illegaal geïmporteerde hond in Amsterdam (van Rijckevorsel 2012) en de kat die in 2024 EBLV-1 opliep na contact met een vleermuis.

In oktober 2024 werd rabiës vastgesteld bij een niet-gevaccineerde kat uit Nederland na contact met een vleermuis. De kat testte positief op EBLV-1. Drie en een halve week voordat de kat klinische symptomen vertoonde (verandering karakter en agressiviteit), werd een dode vleermuis in huis gevonden en zonder verder onderzoek weggegooid. Het risico op besmetting van een kat door een vleermuis wordt in algemene zin zeer klein geacht. Dit was de eerste keer dat EBLV in Nederland bij een kat is aangetroffen, in Europa zijn slechts drie eerdere gevallen van EBLV-1 bij katten bekend. Overdracht van EBLV van een vleermuis naar een ander zoogdier heeft zich in Europa enkele malen voorgedaan; naar schapen, naar een steenmarter en naar katten (Mollentze 2014). Overdracht van met EBLV-1 of EBLV-2 geïnfecteerde zoogdieren (anders dan vleermuizen) naar de mens is tot nu toe niet aangetoond.

Vleermuizen

In Nederland komt lyssavirus bij slechts twee typen vleermuizen voor: EBLV-1 bij de laatvlieger (Eptesicus serotinus) en EBLV-2 bij de meervleermuis (Myotis dasycneme). Meervleermuizen komen in Nederland (bijna) niet meer voor. Vrijwel alle vleermuizen die in Nederland positief testten op lyssavirussen zijn daarom laatvliegers. In 2023 werd in Nederland één vleermuis positief getest. Zie voor de meest actuele informatie de Staat van Zoönosen.

Geïmporteerde dieren

Geïmporteerde dieren zoals honden, katten en fretten kunnen mogelijk rabiësvirus bij zich dragen. In deze gevallen kan de GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke gezondheidsdienst ) of LCI Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding )-arts met een veterinair inspecteur van het Incident- en Crisiscentrum (NVIC Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum )) van de NVWA overleggen.

Incubatieperiode bij dieren

De incubatietijd is zeer variabel en afhankelijk van de variatie in lyssavirussen, gastheren en porte d’entree. Op basis van de WOAH-gezondheidscode voor landdieren hanteert het NVIC als officiële incubatietijd maximaal 6 maanden. Dit betekent dat wanneer dieren langer dan 6 maanden geleden op een verkeerde manier (illegaal) werden ingevoerd in Nederland en ze geen klinische symptomen vertonen, het NVIC hierop geen verdere actie onderneemt. De incubatieperiode zoals bekend bij een aantal reservoirgastheren (zie Dierlijke reservoirs):

  • Hond: 9-182 dagen (meestal 21-56 dagen);
  • Kat: 9-51 dagen (meestal 14-21 dagen);
  • Vleermuis: 16-209 dagen;
  • Vos: 9-109 dagen.

Ziekteverschijnselen bij dieren 

Het klinisch verloop bij dieren is heel vergelijkbaar met dat bij mensen. Niet alle stadia (het prodromale, excitatie- en/of paralytische stadium) zijn waarneembaar, symptomen van rabiës bij de hond zijn “consistently inconsistent”: symptomen kunnen sterk verschillen tussen dieren. Een dier dat klinische verschijnselen vertoont, overlijdt er vrijwel altijd zelf aan. Er is wel seropositiviteit aangetoond in wilde dieren, maar dat zijn ‘abortive infections’ waarbij geen klinische verschijnselen of uitscheiding van het virus optreden.

NVWA (NVIC) hanteert dat bij de aanwezigheid van één (of meerdere) van de vijf onderstaande verschijnselen een hond verdacht dient te worden van rabiës (WHO 2018):

  • Hypersalivatie: t.g.v. paralyse van de tong en de keelspieren hangt de tong naar buiten, staan de kaken licht open en loopt speeksel kwijlend uit de mond. Dit speeksel bevat vaak hoge concentraties rabiësvirus;
  • Paralyse: Tekenen van zwakte, traag bewegen, in cirkels bewegen, malcoördinatie. Laterale lighouding. Bij deze presentatie zien we ook neurologische symptomen als trillen, schudden, convulsies, eventueel toevallen;
  • Lethargie: Ziekelijke slaapzucht, mentale inertie. Het lijkt of de dieren hun ogen niet kunnen open houden, maar na stimulatie zijn ze snel weer alert en agressief;
  • Agressie: Het rabiësvirus tast die delen van het brein aan die het primitief gedrag controleren. Zo ook niet-uitgelokte agressie. Bij honden kan dit leiden tot bijtgedrag naar voorwerpen, mensen en andere dieren, voornamelijk bij beweging. Bij de furieuze vorm zullen honden vaak voorwerpen in of naast de kooi gaan aanvallen (tijdens observatie);
  • Abnormale vocalisatie: Wanneer het virus de functie van de keelspieren aantast kan dit leiden tot hoogtonig en hees geblaf.

De meeste zoogdieren hebben symptomen vergelijkbaar met de hond. Rabide huiskatten kunnen plotseling aanvallen en venijnig bijten en krabben. Zowel de paralytische vorm als de furieuze vorm werden gerapporteerd bij katten, runderen en andere diersoorten.

Ziekteverschijnselen bij vleermuizen: Agressief aanvallen zonder aanleiding, met sterk aanhoudend bijtpatroon (bijvoorbeeld op het doek waar ze op liggen, of in een handschoen bij het hanteren). Verder vertonen vleermuizen verhoogde gevoeligheid voor geluidsprikkels. Vleermuizen hebben vaak voor langere tijd geen klinische verschijnselen en kunnen dus zelf asymptomatisch drager zijn.

Transmissie bij dieren

Besmettingsweg bij dieren

De belangrijkste transmissieroute is via een beet van een besmet dier. Ook via krabben of ander contact met speeksel is transmissie mogelijk, maar dit komt veel minder vaak voor.

Besmettelijke periode bij dieren

Honden en katten kunnen virus via het speeksel uitscheiden voordat klinische verschijnselen ontstaan (presymptomatische virusuitscheiding). De WHO adviseert een observatietermijn van 10 dagen na blootstelling aan een hond of kat zonder verschijnselen in een rabiës-endemisch land. Indien een hond of kat 10 dagen na een incident in een rabiës-endemisch land geen symptomen van rabiës vertoont, wordt aangenomen dat het dier op het moment van het incident niet besmettelijk is geweest. Als dit het geval is kan postexpositiebehandeling gestopt worden. Het dier moet nog in leven zijn en er moet betrouwbaar worden vastgesteld dat het dier gezond is. De LCI volgt met dit advies de SAGE-werkgroep van de WHO voor rabiëspostexpositiebehandeling (WHO 2018a). Zie ook Postexpositieprofylaxe.

Ook andere diersoorten dan honden of katten kunnen het virus via het speeksel uitscheiden gedurende enkele dagen voordat klinische verschijnselen ontstaan. De maximale periode daarvoor is bij de meeste diersoorten echter niet (goed) bekend. The National Association of State Public Health Veterinarians (NASPHV) stelt dat experimenteel en empirisch bewijs indiceert dat honden, katten en fretten het virus een paar dagen voor het klinische begin en tijdens de ziekte kunnen uitscheiden (Brown 2016). Buiten het lichaam zal het virus na enkele dagen geïnactiveerd worden, maar in dierlijke kadavers kan het 22-90 dagen terug te vinden zijn (Lawson 2001).

Diagnostiek bij dieren

De afdeling Virologie van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR Wageningen Bioveterinary research (voorheen Centraal veterinair instituut CVI) (Wageningen Bioveterinary research (voorheen Centraal veterinair instituut CVI) )) in Lelystad, (het voormalige CVI Centraal Veterinair Instituut (Centraal Veterinair Instituut )), voert diagnostiek uit op rabiësvirus bij verdachte dieren in opdracht van het NVIC. WBVR gebruikt voor agensdetectie IFT (=DFA) en PCR-testen tegen genotypes 1 (RABV), genotypes 5 en 6 (EBLVs) of een panlyssa-PCR. Ook heeft WBVR de mogelijkheid voor virusisolatie. 

Over de indicatiestelling kan worden overlegd met het NVIC (NVWA Incident- en Crisiscentrum: tel. 088-2233773. Samples van dieren insturen via de NVWA, de communicatie verloopt via NVIC.

Preventie

Immunisatie bij dieren

Rabiësvaccinatie van gezelschapsdieren is in Nederland verplicht wanneer dieren meereizen naar het buitenland of wanneer ze worden ingevoerd (Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren).

Om te reizen moet een hond of kat:

  1. Geïdentificeerd zijn met een microchip;
  2. Beschikken over een Europees dierenpaspoort (voor reizen binnen de EU) - of beschikken over een gezondheidscertificaat (voor reizen buiten de EU) en;
  3. Correct gevaccineerd zijn tegen rabiës.

Het rabiësvaccin kan pas worden toegediend vanaf de leeftijd van 12 weken. De vaccinatie is pas geldig na minstens 21 dagen. Dieren kunnen dus gaan reizen of kunnen Nederland legaal binnenkomen vanaf de leeftijd van 15 weken. Voor reizen naar en vanuit veel derde landen (dit zijn landen die geen lid zijn van de Europese Unie, met uitzondering van Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) dient er bij het dier ook een rabiësantilichamentiter te worden bepaald, zie ook de website Op reis met mijn huisdier (NVWA).

Dit betreft dieren die niet voldoen aan de invoereisen. Deze afdeling kan dieren in beslag nemen voor quarantaine en zorgt voor legalisatie van het dier. Wanneer het dier volledig in orde is en beschikt over een paspoort, identificatie en de juiste vaccinaties kreeg wordt het vrijgegeven. Let op: neem voor de rabiësrisicobeoordeling van het dier apart contact op met NVWA (NVIC), naast het melden van een vermoeden van illegale import aan het NVWA-klantcontactcentrum. De risicobeoordeling en illegale invoer worden behandeld door verschillende afdelingen.

Preventieve maatregelen bij dieren

De voornaamste preventieve maatregel bij huishonden is vaccinatie, zie ook Immunisatie bij dieren. Wereldwijd loopt er een initiatief United Against Rabies gesteund door de FAO, WOAH en de WHO. Het doel is om tegen 2030 een einde te maken aan humane sterfgevallen door rabiës na een beet van een hond. Dit wordt onder andere nagestreefd door honden te vaccineren in gebieden waar rabiës endemisch voorkomt (zie Verspreiding in de wereld bij dieren). 

Maatregelen

Meldingsplicht

Rabiës bij dieren in Nederland is meldingsplichtig en bestrijdingsplichtig (EC implementing regulation EU 2018/1882). Dierenartsen zijn verplicht elke klinische verdenking direct te melden bij de NVWA via het Landelijke Meldpunt Dierziekten (045-546 31 88).

Protocollen en draaiboeken veterinair

Maatregelen ten aanzien van het dier en andere dieren die met dit dier in aanraking zijn geweest

Indien een dier door een dierenarts verdacht wordt van rabiës, dient dit dier direct te worden geïsoleerd en gemeld te worden bij het NVIC. Zij beoordelen de verdenking en indien rabiës niet kan worden uitgesloten, wordt het dier door een dierenarts geëuthanaseerd en bij de afdeling virologie van WBVR op rabiës onderzocht. Als het dier reeds overleden is, zorgt het NVIC ervoor dat het dier snel wordt opgehaald en onderzocht. NVWA (NVIC) is 24/7 bereikbaar op: 0900-03 88.

Het NVIC brengt de diercontacten van het verdachte dier in beeld en neemt alle noodzakelijke maatregelen op veterinair gebied. NVIC bepaalt of honden en katten die mogelijk in contact zijn geweest met een rabide dier afhankelijk van hun vaccinatiestatus: ofwel ge(re)vaccineerd worden door de dierenarts, en/of in quarantaine worden geplaatst, of geëuthanaseerd en op rabiës onderzocht.

Voor meer informatie over maatregelen voor humane contacten van het verdachte dier, zie Maatregelen naar aanleiding van mogelijke blootstelling aan rabiës.

Wanneer een verdenking bestaat dat een dier illegaal geïmporteerd is (uit een rabiësrisicogebied), kan dat gemeld worden bij het NVWA-klantcontactcentrum (op 0900-03 88 binnen kantoortijden). De NVWA die dit behandelt, beoordeelt dan of er maatregelen nodig zijn t.a.v. dit dier.

Behandeling bij dieren

Dieren besmet met rabiësvirus worden geëuthanaseerd conform veterinaire wet- en regelgeving.  

Literatuur