Bijlage bij LCI-richtlijn Staphylococcus aureus-infecties inclusief MRSA-infecties en -dragerschap

Bron- en contactonderzoek (BCO) is bij meldingsplichtige clusters van MRSA methiciline-resistente Staphylococcus aureus (methiciline-resistente Staphylococcus aureus ) vaak noodzakelijk om verdere verspreiding te voorkomen. Hierbij kan typering van de MRSA-stam plaatsvinden om aan te tonen of er sprake is van identieke stammen. Vooruitlopend op de resultaten kunnen maatregelen worden getroffen om de overdracht te beperken. Voorbeelden van clusters buiten een zorginstelling zijn patiënten met MRSA-infecties bij wie de overdracht plaatsvond via een voetbalclub of een schoonheidssalon.

1. Achtergronden

Het in Nederland gevoerde strikte screenings- en isolatiebeleid (‘search-and-destroy’) ten aanzien van MRSA methiciline-resistente Staphylococcus aureus (methiciline-resistente Staphylococcus aureus ) is succesvol gezien de, in vergelijking met het buitenland, relatief lage prevalentie van MRSA in zorginstellingen. (EARS-Net data 2016) De Gezondheidsraad adviseerde in 2006 om het huidige strikte beleid om MRSA-verspreiding tegen te gaan te handhaven. (Gezondheidsraad 2006) Dit omvat het screenings- en isolatiebeleid in ziekenhuizen en een iets minder streng beleid ten aanzien van verpleeghuizen en woonzorgcentra.

Het uitgangspunt van BCO bron- en contactopsporingsonderzoek (bron- en contactopsporingsonderzoek ) bij meldingsplichtige clusters van MRSA-infectie is:

Twee of meer personen met een door het laboratorium bevestigde MRSA-infectie binnen 6 maanden:

  • bij wie klinische verschijnselen aanwezig zijn, bijvoorbeeld een abces of luchtweginfectie, én
  • bij wie de infectie buiten het ziekenhuis is ontstaan, én
  • bij wie er aanwijzingen zijn voor een onderlinge besmetting of besmetting vanuit een gemeenschappelijke bron.

Een dergelijk cluster dient gemeld te worden bij de GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke gezondheidsdienst ). Bron- en contactonderzoek naar aanleiding van een meldingsplichtig cluster is een taak van de GGD. Zij doen dit eventueel in overleg met een arts-microbioloog en/of deskundige infectiepreventie. In de openbare gezondheidszorg worden in principe alleen mensen met een infectie onderzocht en behandeld. Eradicatie van de MRSA in de open bevolking is geen doel op zich. Symptoomloze dragers worden niet actief opgespoord, tenzij er sprake is van een persisterende infectie waarbij een drager een mogelijke bron is. Tevens dient contactonderzoek plaats te vinden als de patiënt verzorgd wordt door een zorgverlener en/of huisgenoten en mantelzorgers die in de gezondheidszorg werkzaam zijn of zelf als patiënt regelmatig het ziekenhuis bezoeken.

2. Uitvoering bron- en contactonderzoek

2.1 Bronopsporing

Alleen bij clusters van MRSA infecties is het zinvol de bron te achterhalen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een nauw contact met minder dan 6 maanden geleden typische klachten. Denk ook aan bronnen in de omgeving, zoals gedeelde handdoeken. Rondom een achterhaalde bron kan verder BCO nodig zijn.

2.2 Werkwijze

Baken voor de start van het onderzoek de groep af. Beperk het contactonderzoek in eerste instantie tot de eerste ring, dit wil zeggen de afgebakende groep rond de index. Denk bijvoorbeeld aan de leden van een gezin, familie of een voetbalteam.

Contactonderzoek binnen de afgebakende groep:

  • Iedereen die nu of in de afgelopen 6 maanden klachten heeft/had die kunnen passen bij een MRSA-infectie.
  • Mensen met risicofactoren (zie Risicogroepen in de LCI-richtlijn en de WIP Werkgroep Infectie Preventie (Werkgroep Infectie Preventie ) Risicocategorieën MRSA-dragerschap).
  •  Gezins- of knuffelcontacten van MRSA-positief geteste personen, werkzaam in de gezondheidszorg (deze worden bij voorkeur verwezen naar de arbodienst).

Bij het falen van de eradicatiebehandeling kan overwogen worden een grotere ring te includeren in het contactonderzoek.

In een instelling kan bij de ‘eerste ring’ overwogen worden om de gehele groep/unit te kweken; regelmatig blijkt toch een bewoner zonder onderliggend lijden drager te zijn. Zorgroutes van de verpleegkundigen en verzorgenden kunnen worden gebruikt om de contactgroep te bepalen.

Ten tijde van de behandeling van de patiënt/huisgenoten wordt geadviseerd om huisdieren die binnenshuis leven met intensief contact (knuffelen/aaien), uit huis te plaatsen totdat de behandeling van de patiënt/huisgenoten afgelopen is. Het huisdier dient pas gekweekt te worden indien de behandeling van de personen faalt. Het huisdier dient pas behandeld te worden als deze, na uit huis plaatsing (bv. in een dierenpension/kennissen), positief wordt bevonden (vacht en/of neus). De onderbouwing hiervoor is dat het huisdier meestal alleen als vector dient voor MRSA (intermitterend dragerschap). Het dier raakt het MRSA-dragerschap vaak spontaan kwijt zonder behandeld te worden. (Sing 2008, Nienhoff 2009, Cohn 2010, Loeffler 2010, Morris 2012, Davis 2015) Indien behandeling van huisdieren toch nodig is, dient dit altijd op basis van een gevoeligheidsbepaling en in overleg met een dierenarts en eventueel in overeenstemming met een specialist veterinair microbioloog plaats te vinden. (Wagenaar 2011)

Het advies is om een arts-microbioloog, deskundige infectiepreventie of de GGD te raadplegen voor een juiste afbakening van het contactonderzoek.

2.4 Wat moet er gekweekt worden?

Neem van patiënten met klachten kweken af van de neus, de keel en het perineum of rectum. Neem daarnaast kweken af van de volgende plaatsen, indien van toepassing: sputum (bij productieve hoest), wond(en), huid (bij huidlaesies) en/of urine (bij urinekatheter).

2.5 Financiële afhandeling

Bij een meldingsplichtig cluster in een verpleeghuis is het verpleeghuis verantwoordelijk voor de afhandeling van de financiën. Hiervoor kan de NZa beleidsregel BRMO-uitbraak ingezet worden.

Bij een meldingsplichtig cluster in een woonzorgcentrum (waar de huisarts behandelend arts is) is het woonzorgcentrum verantwoordelijk voor de afhandeling van de financiën. Hiervoor kan de NZa beleidsregel BRMO-uitbraak ingezet worden. Eventueel kan het ‘OGZ Openbare Gezondheidszorg (Openbare Gezondheidszorg )-diagnostiekbudget’ aangesproken worden. Hiervoor moet overlegd worden met een arts infectieziektebestrijding van de GGD.

Bij een meldingsplichtig cluster in de thuis(zorg)situatie is de zorgorganisatie/werkgever verantwoordelijk voor de afhandeling van de financiën. Het ‘OGZ-diagnostiekbudget’ kan aangesproken worden bij situaties waarbij verspreiding een probleem vormt voor de volksgezondheid. Hiervoor moet overlegd worden met een arts infectieziektebestrijding van de GGD.