Veterinaire informatie bij de LCI-richtlijn Q-koorts

Doel van de veterinaire informatie bij een LCI Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding )-richtlijn is om de GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke gezondheidsdienst )-professional te voorzien van context die relevant kan zijn voor bestrijding van de infectieziekte bij de mens. Dit kan bijvoorbeeld bijdragen aan bronopsporing en begrip van de epidemiologie. Voor meer informatie zie Ontwikkeling LCI-richtlijnen.

Achtergronden

Dierlijke reservoirs

Coxiella burnetii komt voor bij herkauwers (koeien, schapen, geiten) maar ook bij onder andere ratten, konijnen, honden, katten, paarden en vogels. Herkauwers, vooral kleine herkauwers zoals schapen en geiten, vormen in Nederland de belangrijkste bron van besmetting voor mensen. Zonder klinische symptomen te vertonen kunnen dieren de bacterie uitscheiden vooral met placentair weefsel en vruchtwater. Chronisch geïnfecteerde dieren kunnen daarnaast de bacterie ook intermitterend uitscheiden bijvoorbeeld tijdens de bronst of aflammerperiode. Het genotype dat in Nederland tijdens de Q-koortsuitbraak van 2007 tot 2010 bij de mens is gevonden, komt overeen met het type dat bij geiten en schapen is gevonden, maar wijkt af van het genotype dat bij runderen wordt gevonden (Tilburg 2012). 

Incubatieperiode bij dieren

De incubatietijd bij dieren is niet in algemene termen aan te geven aangezien infectie en symptomen variëren per diersoort. Tevens is de incubatietijd afhankelijk van de infectieuze dosis. Bij niet-drachtige geiten kan de bacterie latent aanwezig blijven tot het dier drachtig wordt. 

Ziekteverschijnselen bij dieren 

Geïnfecteerde dieren vertonen meestal geen ziekteverschijnselen. Bij drachtige geiten kan laat in de dracht vroeggeboorte (abortus) optreden. Dit kan op een bedrijf bij meerdere dieren tegelijk voorkomen (abortusstorm). Abortus treedt bij schapen minder vaak op dan bij geiten. Bij koeien kan een verminderde vruchtbaarheid optreden en soms treedt bij individuele dieren abortus op. Bij honden en katten verloopt een infectie met C. burnetii meestal subklinisch, maar abortus kan voorkomen. 

Transmissie bij dieren

Relevante transmissieroutes bij dieren

Dieren kunnen C. burnetii in grote aantallen uitscheiden via geboorteproducten en in lagere aantallen via melk. Bacteriële uitscheiding kan plaatsvinden bij zowel abortus als een normale partus (Roest 2012). Dieren kunnen worden besmet via inhalatie van aerosolen vanuit de omgeving, vooral rond de partus. 

Teken zijn belangrijk bij de transmissie onder wilde dieren. Aangenomen wordt echter dat teken geen belangrijke rol spelen bij de transmissie van landbouwhuisdieren naar de mens. Tussen 2006 en 2010 werden in Nederland ongeveer 3000 teken getest op aanwezigheid van C. burnetii-DNA (Sprong 2011). Slechts vijf teken van één koppel schapen testten positief. De rol van ratten in de transmissie naar landbouwhuisdieren is waarschijnlijk niet groot. Ratten kunnen wel worden geïnfecteerd, maar in experimenteel onderzoek trad geen transmissie op naar andere ratten (Reusken 2011, Opsteegh 2012). 

Besmettelijke periode bij dieren

Geïnfecteerde dieren scheiden vooral bij abortus grote aantallen C. burnetii uit, maar dit kan ook bij een normale partus van geïnfecteerde dieren optreden. Daarnaast kan bij dieren intermitterend uitscheiding plaatsvinden. Het uitscheidingspatroon kan per diersoort verschillend zijn. In Nederland waren tijdens de uitbraken de meeste humane besmettingen gerelateerd aan melkgeiten, vooral aan melkgeitenbedrijven waar abortusstormen voorkwamen ten gevolge van C. burnetii-infectie. 

Besmettelijkheid bij dieren

C. burnetii is resistent tegen warmte en droogte en voor de meeste desinfectantia. Deze eigenschappen maken het voor het organisme mogelijk om langdurig in de omgeving te overleven, variërend van enkele weken tot meer dan een jaar. Dierproducten (inclusief excreta) kunnen door de grote resistentie tegen omgevingsinvloeden van C. burnetii langdurig besmettelijk zijn. 

Diagnostiek bij dieren

Microbiologisch diagnostiek bij dieren vindt plaats bij Wageningen Bioveterinary Research in Lelystad. Momenteel wordt de real-time PCR-methode gezien als meest gevoelige en snelle detectiemethode voor C. burnetii-DNA voor het opsporen van uitscheiders, bijvoorbeeld in melk. Het uitvoeren van een PCR op vaginale uitvloeiing heeft alleen zin direct na de partus; buiten deze periode kan een positieve PCR geen onderscheid maken tussen een infectie van het dier of omgevingscontaminatie. De beschikbare testen zijn echter niet geschikt om dieren te identificeren die mogelijk een vroeggeboorte als gevolg van Q-koorts gaan krijgen. 

Ook kunnen afweerstoffen in bloed worden aangetoond. Hiervoor worden zowel CBR complement-bindingsreactie (complement-bindingsreactie ) als ELISA gebruikt. Met deze testen kan geen onderscheid worden gemaakt tussen dieren die een infectie hebben doorgemaakt of dieren die zijn gevaccineerd. 

Wageningen Bioveterinary Research kan genetisch onderscheid maken tussen verschillende stammen van C. burnetii. Daarnaast beschikt WBVR Wageningen Bioveterinary research (voorheen Centraal veterinair instituut CVI) (Wageningen Bioveterinary research (voorheen Centraal veterinair instituut CVI) ) over BSL-3-faciliteiten waar C. burnetii gekweekt kan worden. Beide gebeurt in een onderzoekssetting en zal dus specifiek aangevraagd moeten worden. 

Preventie

Immunisatie bij dieren

In Nederland wordt een vaccin toegediend aan de hierboven genoemde groepen schapen en geiten. Het gebruikte vaccin (Coxevac, CEVA Santé Animale) is een geïnactiveerd vaccin geregistreerd voor toepassing bij geiten en runderen; voor toepassing bij schapen is vrijstelling verleend. Alle publieksbedrijven, professionele melkschapen- en melkgeitenbedrijven (bedrijven met meer dan 50 dieren) en opfokbedrijven met meer dan 50 dieren die bestemd zijn voor de melkproductie, zijn verplicht om jaarlijks hun schapen en geiten voor 1 augustus te vaccineren. De vaccinatieplicht geldt ook voor dieren die naar keuringen of shows gaan. Tijdige vaccinatie van jonge dieren vóór ze voor de eerste keer drachtig zijn geweest, kan abortus voorkómen. Bij geïnfecteerde dieren vermindert vaccinatie het aantal bacteriën dat wordt uitgescheiden. Bij een klein deel van de laatste groep dieren vindt later in het leven zo nu en dan intermitterend uitscheiding van C. burnetii in de melk plaats die meestal van korte duur is (Hogerwerf 2011). 

Preventieve maatregelen bij dieren

Vaccinatie is verplicht voor melkgeiten en melkschapen op bedrijven met meer dan vijftig dieren. Deze vaccinatieverplichting geldt ook voor schapen en geiten op locaties met een publieksfunctie, evenementen, tentoonstellingen en keuringen. Op alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven met meer dan 50 dieren wordt elke maand een monster uit de melktank onderzocht op aanwezigheid van C. burnetii-DNA. Ook is er een meldplicht van symptomen die kunnen wijzen op een C. burnetii-infectie. Als een bedrijf besmet verklaard wordt, stelt de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ) de burgemeester van de gemeente waar het bedrijf zich bevindt middels een brief hiervan in kennis. De betreffende GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke gezondheidsdienst ) ontvangt hiervan een afschrift. De besmetverklaring wordt aangegeven op een bord bij het bedrijf. Maatregelen bij een (verdacht) besmet bedrijf omvatten verder een bezoekersverbod, strengere maatregelen voor verwerking van mest dan gebruikelijk, fokverbod en vervoersbeperkingen. Er bestaat een hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen waarvan een deel vrijwillig is, een deel verplicht is voor alle bedrijven en een ander deel alleen verplicht is voor verdachte of besmette bedrijven. De maatregelen zijn tijdens en na de epidemie diverse keren aangepast. De huidige maatregelen met betrekking tot preventie en bestrijding van de ziekte bij dieren zijn te vinden in de Factsheet maatregelen Q-koorts. 

Reinigen en desinfecteren van dierverblijven

In de ‘Draaiboeken uitvoering dierziektebestrijding’ van een aantal met name genoemde aandoeningen hanteert de NVWA strenge eisen voor reiniging en desinfectie van de gebouwen waar dierziektegevoelige dieren zijn gehuisvest, de uitrusting van deze gebouwen inclusief voertuigen of vervoermiddelen en het terrein tot aan de openbare weg. Deze worden direct na afvoer van de dieren onder toezicht ontsmet. Vanaf veertien dagen daarna wordt de locatie schoongemaakt. Vervolgens vindt een tweede en soms een derde desinfectie plaats. De middelen die hiervoor kunnen worden gebruikt, worden aangewezen in Richtlijn 98/8/EG (Biociderichtlijn) en zijn te vinden in de toelatingendatabank van het CTGB. De keuze voor het te gebruiken middel wordt ten tijde van de ruiming gemaakt door de chief veterinary officer (CVO) van het ministerie van LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (opgeheven 2010) (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (opgeheven 2010) ).  

Het desinfecteren van dierverblijven na een infectie met C. burnetii is complex omdat het doden van de bacterie met gebruikelijke desinfectantia niet goed lukt. Daarnaast zijn bij de ruiming van drachtige melkgeiten en melkschapen op met C. burnetii-besmette bedrijven in 2009 en 2010 niet alle dieren afgevoerd en was het dus niet mogelijk om een reiniging en desinfectie uit te voeren. Op besmette bedrijven zijn daarom ook persoonlijke beschermingsmaatregelen van toepassing die het risico op infectie van mensen beperken. Deze zijn met name cruciaal bij contact met geboorteproducten van geïnfecteerde dieren omdat dan een zeer hoog risico op infectie bestaat. Kern van het beleid voor de beheersing van een C. burnetii-infectie is vaccinatie. 

Maatregelen

Meldingsplicht veterinair

Zowel dierhouders als dierenartsen hebben een meldingsplicht voor verschijnselen van Q-koorts, dat wil zeggen een hoger dan gebruikelijk aantal abortussen op een schapen- of geitenbedrijf. 

Protocollen en draaiboeken veterinair
•    Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/q-koorts
•    Gezondheidsdienst voor Dieren (GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren )): http://www.gddiergezondheid.nl/diergezondheid/dierziekten/aanpak-van-q-…

Behandeling bij dieren

Behandeling van geïnfecteerde dieren met antibiotica stopt de uitscheiding van bacteriën niet en kan evenmin abortus voorkomen (EFSA Panel on Animal Health and Welfare 2010). Dieren worden daarom niet behandeld met antibiotica maar gevaccineerd om uitscheiding te voorkomen. 

Literatuur

  • Hogerwerf L, van den Brom R, Roest HI, Bouma A, Vellema P, Pieterse M, Dercksen D, Nielen M (2011). Reduction of Coxiella burnetii prevalence by vaccination of goats and sheep, The Netherlands. Emerging Infectious Diseases, 17: 379-386.
  • Opsteegh M, Hogerwerf L, Nooijen S, Dam-Deisz C, de Heer L, Reusken C, Bouma A, Roest HJ, Nielen M, van der Giessen J (2012). Experimental inoculation of male rats with Coxiella burnetii: successful infection but no transmission to cage mates. Applied and Environmental Microbiology, 78: 5661-5665.
  • Reusken C, van der Plaats R, Opsteegh M, de Bruin A, Swart A (2011). Coxiella burnetii (Q fever) in Rattus norvegicus and Rattus rattus at livestock farms and urban locations in the Netherlands; could Rattus spp. represent reservoirs for (re)introduction? Preventive Veterinary Medicine, 101: 124-130.
  • Roest HJ, van Gelderen B, Dinkla A, Frangoulidis D, van Zijderveld F, Rebel J, van Keulen L (2012). Q fever in pregnant goats: pathogenesis and excretion of Coxiella burnetii. PLoS One, 7(11):e48949.
  • Sprong H, Tijsse-Klasen E, Langelaar M, de Bruin A, Fonville M, Gassner F, Takken W, van Wieren S, Nijhof A, Jongejan F, Maassen CBM, Scholte EJ, Hovius JW, Emil Hovius K, Ŝpitalská E, van Duynhoven YT (2011). Prevalence of Coxiella burnetii in ticks after a large outbreak of Q fever. Zoonoses and Public Health, doi: 10.1111/j.1863-2378.2011.01421.x.
  • Tilburg JJ, Roest HJ, Buffet S, Nabuurs-Franssen MH, Horrevorts AM, Raoult D, Klaassen CH (2012). Epidemic genotype of Coxiella burnetii among goats, sheep, and humans in the Netherlands. Emerging Infectious Diseases, 18: 887-889.