Veterinaire informatie bij de LCI-richtlijn Rift Valley fever
Doel van de veterinaire informatie bij een LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding )-richtlijn is om de GGD (Gemeentelijke gezondheidsdienst )-professional te voorzien van context die relevant kan zijn voor bestrijding van de infectieziekte bij de mens. Dit kan bijvoorbeeld bijdragen aan bronopsporing en begrip van de epidemiologie. Voor meer informatie zie Ontwikkeling LCI-richtlijnen.
Incubatieperiode bij dieren
In lammeren begint de viremie 8-12 uur na besmetting met het virus; koorts begint 24-36 uur na infectie. Bij runderen kan de koorts 2-6 dagen na besmetting beginnen. Jonge dieren tonen snel klinische symptomen en sterven binnen 2-6 dagen. De OIE-code geeft voor RVF een maximum incubatieperiode aan van 30 dagen (zie OIE Technical Disease Card).
Transmissie bij dieren
Relevante transmissieroutes bij dieren
Tussen dieren wordt RVFV primair verspreid door een beet van geïnfecteerde muggen, voornamelijk van de geslachten Aedes en Culex (Chevalier 2010).
Experimentele mechanische transmissie (aan poten en monddelen) van het RVFV is aangetoond bij enkele andere bloedzuigende insecten. Deze vorm van transmissie wordt over het algemeen niet een belangrijke rol in transmissie toebedeeld, hoewel het lokaal wel kan bijdragen aan transmissie.
Besmettelijkheid bij dieren
De ziekte komt vooral voor bij schapen, geiten en rundvee in (Sub-Sahara) Afrika en het Midden-Oosten. Daarnaast zijn buffels (op boerderijen gehouden voor melkproductie voor bijvoorbeeld mozzarellakaas) en kamelen (gehouden op boerderijen voor de productie van kamelenmelk) belangrijke gastheren. Van deze diersoorten is bekend dat ze zodanig hoge virustiters (concentraties) in het bloed kunnen opbouwen dat ze een productieve infectie in de mug kunnen veroorzaken. Op deze manier kunnen ze bijdragen aan de verspreiding van het virus naar andere gevoelige dieren en mensen. Ook ratten kunnen zodanig hoge virustiters in het bloed ontwikkelen dat ze via de steekmug zouden kunnen bijdragen aan verdere verspreiding van het virus.
Paarden, honden, katten, apen en sommige knaagdieren (uitgezonderd ratten) kunnen gedurende uitbraken ook geïnfecteerd raken en een (korte) viremie ontwikkelen. Hun bijdrage aan de verspreiding tijdens een epizoötie (epidemie onder dieren) is nihil, omdat de virustiters in het bloed over het algemeen te laag zijn om een productieve infectie in de vector mug te bewerkstelligen. Deze diersoorten kunnen het virus dus niet verder verspreiden; ze zijn voornamelijk ‘dead end hosts’ (eindgastheer).
Op dit moment zijn er geen gegevens over de gevoeligheid van hertachtigen.
- Chevalier V, Pépin M, Plée L, Lancelot R, 2010. Rift Valley fever: a threat for Europe? Euro Surveill. 2010 Mar 11; 15 (10): 19506.