Bijlage 1. Influenza in instellingen voor langdurig verblijf

Bijlage 1 bij LCI-richtlijn Influenza | 5-3-2024

In dit document wordt het beleid besproken van influenza-uitbraken in (langdurige) zorginstellingen zonder medische dienst (hierna genoemd: ‘verblijf zonder behandeling’). Dit beleid is afgestemd met leden van de Vereniging van specialisten in ouderengeneeskunde (Verenso) en de Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG). Voor het beleid van influenza-uitbraken in langdurige (zorg)instellingen met medische dienst (‘verblijf met behandeling’), zie het opgestelde Addendum van Verenso en de NVAVG d.d. februari 2022 en Uitbraakbeleid - Verenso. De medische zorg in instellingen met medische dienst valt onder de verantwoordelijkheid van de specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten. Het is van belang dat GGD’en een actueel overzicht hebben van verblijven met en zonder behandeling.

1 Inleiding

Deze bijlage is bestemd voor GGD’en en de omschreven instellingen en concentreert zich op de bestrijding van een uitbraak van influenza in de langdurige (ouderen)zorg en gehandicaptenzorg die gemeld wordt in het kader van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid (wetten overheid). Hoofden van instellingen waar kwetsbare populaties verblijven of samenkomen zijn, op grond van dit artikel, verplicht om een ongewoon aantal zieken met maag- en darmaandoeningen, geelzucht, huidaandoeningen of andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard te melden bij de GGD.  Het melden geschiedt op basis van het vermoeden van een uitbraak. Een influenza-uitbraak is bevestigd bij diagnostische bevestiging van minimaal 1 persoon in de desbetreffende populatie of bij het begeleidend of verzorgend personeel. De GGD heeft een dringend adviserende rol bij de bestrijding, maar is geen probleemhouder. De raad van bestuur is eindverantwoordelijk voor het uitbraakmanagement en daarmee het gevoerde beleid. 

'Verblijven zonder behandeling’ hebben geen interne medische dienst. De medische zorg aan individuele bewoners valt onder de verantwoordelijkheid van de huisarts. Meestal hebben de cliënten elk hun eigen huisarts, in sommige kleinschalige woonvormen kunnen de bewoners dezelfde huisarts hebben. Bij uitbraakmanagement kan een specialist ouderengeneeskunde (SO) een adviserende functie vervullen door inhuur van de instelling. Ook kan een SO op indicatie bij individuele patiënten samenwerken met de huisarts (in consult of als medebehandelaar).

Een uitbraak van influenza in instellingen voor langdurig verblijf kan verstrekkende gevolgen hebben, zowel in morbiditeit en mortaliteit bij cliënten als in uitval van personeel. Van oudsher staan in de bestrijding van influenza hygiëne en vaccinatie centraal. Met het beschikbaar komen van nieuwe, snellere diagnostiek en neuraminidaseremmers voor zowel therapeutische als profylactische toepassing zijn de interventiemogelijkheden uitgebreid. 

2 Algemene principes uitbraakmanagement

Tijdens of na de melding van de uitbraak is er contact tussen de GGD en de instelling om nadere informatie te verkrijgen en het verdere beleid te bespreken. De instelling verzamelt en bespreekt met de GGD de gegevens over o.a. de tijd, plaats en personen (bewoners en/of personeel) en welk deel van de instelling is aangedaan. 

Bij influenza-uitbraken wordt een uitbraakteam geformeerd, waarbij duidelijk is wat ieders bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn. Het aantal deelnemers van het team kan afhangen van het stadium van de uitbraak en de grootte van de instelling. 

Potentiële deelnemers van een uitbraakteam:

1: Zie ook: de NVAB-richtlijn Influenza: preventie en outbreak control. De taken zijn afhankelijk van het contract dat de instelling met de bedrijfsarts heeft. De bedrijfsarts kan deze taken ook aan een andere partij overdragen, waarbij de privacy van de medewerkers gerespecteerd moet worden. Indien er bij individuele medewerkers specifieke diagnostiek of behandeling noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij complicaties, is dit het domein van de huisarts van de medewerker niet aan iedere kleinschalige woonvorm voor ouderen is een adviserend specialist ouderengeneeskunde (SO) verbonden. 2: De SO kan dan alleen een adviserende rol hebben als ze worden ingehuurd door de instelling.
Deelnemer Taken en verantwoordelijkheden
Arts-microbioloog Advies over diagnostiek en behandeling
Deskundige infectiepreventie van de instelling of eventueel van de GGD Advies over algemene preventieve maatregelen waaronder reiniging en desinfectie
Bedrijfsarts Advies over diagnostiek en eventuele indicatiestelling voor profylaxe bij personeel, advies over werkhervatting1
Directie van de instelling De vertegenwoordiger van directie/management is de voorzitter van het uitbraakteam. De raad van bestuur is eindverantwoordelijk voor het uitbraakmanagement en daarmee het gevoerde beleid.
GGD (arts en sociaal verpleegkundige infectieziektebestrijding) Dringend advies over maatregelen ter bestrijding van verdere verspreiding
Communicatie-/PR-adviseur Communicatie intern en extern
Huisarts(en) Regie op het totale dossier van de patiënt waaronder de diagnostiek en medicatie (vaccinatie/profylaxe/ behandeling) en contact met betrokken professionals, aanspreekpunt voor patiënt/familie.
Specialist ouderengeneeskunde2/ arts verstandelijk gehandicapten  Adviserende rol (t.a.v. diagnostiek, behandeling, profylaxe) indien de zorgvraag de algemene huisartsenzorg overstijgt
Zorgmanager Coördinerende rol, uitvoering vastgesteld beleid

3 Influenzadiagnostiek

Bij het vermoeden van een influenza-uitbraak, wordt aan de hand van het klinisch beeld door de huisarts(en), in overleg met de arts-microbioloog en GGD-arts infectieziektebestrijding, bepaald welke diagnostiek wordt ingezet, waarbij andere mogelijke verwekkers van influenza-achtige ziektebeelden en respiratoire infecties (o.a. COVID-19) niet vergeten mogen worden. Als postexpositieprofylaxe met bijvoorbeeld oseltamivir (Tamiflu®) wordt overwogen, is snelle diagnostiek noodzakelijk, bijvoorbeeld middels een point-of-care test (POCT) of een PCR-test in het laboratorium. De antigeen POCT is minder gevoelig dan een PCR-test. Een moleculaire POCT heeft een gevoeligheid die vergelijkbaar is met die van een PCR in het laboratorium. Maak als instelling/GGD van tevoren werkafspraken met het laboratorium over welke test gebruikt gaat worden. Bij een negatieve antigeensneltest en sterke klinische verdenking wordt geadviseerd om voor een definitieve diagnose alsnog een PCR in te zetten. Voor verder typeren van influenzavirus kunnen monsters naar het NIC-Erasmus MC of NIC-RIVM worden verstuurd. 

4 (Hygiëne)maatregelen

De hier genoemde maatregelen zijn een aanvulling op de gebruikelijke basishygiëne die ook buiten een uitbraaksituatie gehanteerd wordt (Handhygiëne en RIVM Hygiënerichtlijn voor verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalig wonen).
 

  • In individuele gevallen wordt druppelisolatie geadviseerd en blijven de zieke bewoners indien mogelijk op hun kamer.
  • In geval van een influenza-uitbraak is cohortverpleging en -verzorging noodzakelijk, waarbij de contacten van bewoners en personeelsleden beperkt blijven tot hun eigen zorgeenheid of afdeling.
    • Bij voorkeur is er een vaste groep medewerkers die de zieke bewoners verzorgt. 
    • Bewoners met een influenza-achtig ziektebeeld hebben de bewegingsvrijheid binnen het cohort (patiënten met matige/ernstige klachten zullen in regel vanzelf op hun kamer verblijven).
    • Medewerkers die op een influenza-cohort werken, dragen bij het verzorgen van alle bewoners (met of zonder influenza-klachten) (tenminste) een type IIR chirurgisch mond-neusmasker.
    • Bezoekers worden geïnformeerd over de uitbraak. Bezoekers van patiënten binnen het cohort dragen binnen het cohort ook (tenminste) type IIR chirurgisch mond-neusmaskers.
    • Ook kunnen zieke bewoners samen met hun bezoekers naar buiten (via de kortst mogelijke route). In dat geval dragen de bewoners gedurende die route (tenminste) een type IIR chirurgisch mond-neusmasker. 
    • Overige bewoners zonder (verdenking op) influenza kunnen van het cohort af en hebben bewegingsvrijheid in de instelling, maar nemen bij voorkeur niet deel aan grotere groepsactiviteiten met kwetsbare personen. 
  • Tijdens een influenza-uitbraak in de instelling dient (her-)introductie van het virus door een zieke werknemer te worden voorkomen. Een werknemer met influenza-achtige klachten is doorgaans te ziek om te werken. Indien de werknemer wel tot werken in staat is, overlegt deze met leidinggevende over aanvullende maatregelen om besmetting van bewoners én collega's te voorkomen (niet werken of werken vanuit huis/werken mét strikt naleven van hygiënemaatregelen zonder direct bewonercontact/werken mét strikt naleven van hygiënemaatregelen met bewonercontact). Als de afstand van 1,5 m met bewoners of collega's niet kan worden gehandhaafd, is werken met mond-neusmasker (IIR) noodzakelijk, óók tijdens de pauzes. De bedrijfsarts kan hierin om advies worden gevraagd.
  • Een opnamestop van niet-geïnfecteerde bewoners binnen het cohort is wenselijk om te voorkomen dat nieuwe bewoners blootgesteld worden.
  • Een bezoekersstop om (re)introductie te voorkomen is niet zinvol. 

NB. In de gehandicaptenzorg kan, bij bewoners die geen verhoogd risico hebben op complicaties van influenza, overwogen worden om af te zien van cohortering (en isolatie). Contact met bewoners die wel een verhoogd risico lopen dient vermeden te worden. Hygiënemaatregelen door medewerkers zijn dan nog steeds benodigd. 

5 Vaccinatie

Bewoners van verblijven zonder behandeling kunnen vallen onder de vastgestelde risicogroepen voor ernstig beloop van influenza (waaronder mensen met een verstandelijke beperking, mensen met dementie, bewoners van verpleeghuizen en mensen van 60 jaar en ouder) en komen daarom in aanmerking voor jaarlijkse preventieve vaccinatie volgens het Nationaal Programma Grieppreventie (Voor wie is de griepprik? | RIVM). Van ouderen in langdurige zorginstellingen en verpleeghuizen en mensen met een verstandelijke beperking kiest gemiddeld meer dan 90% van de bewoners voor de griepprik (RIVM griepprik). De vaccinatiegraad kan per instelling echter aanzienlijk variëren. Daarnaast maken medewerkers weinig gebruik van het vaccinatieaanbod. Ondanks een hoge vaccinatiegraad onder de bewoners is er geen sprake is van groepsimmuniteit en is introductie en verspreiding van influenza in een instelling voor langdurig verblijf mogelijk. De effectiviteit van de vaccinatie kan namelijk minder zijn ten gevolge van toename van de leeftijd, daarnaast kan een deel van de bewoners non-responder zijn (Okoli 2021). 

Vaccinatie ten tijde van een uitbraak

Na virologische bevestiging van een influenza-uitbraak biedt de huisarts patiënten die nog niet gevaccineerd zijn (maar wel in aanmerking komen voor het NPG) aan zich alsnog te laten vaccineren (ongeacht of oseltamivirprofylaxe wordt toegepast). Dit biedt bescherming tijdens een langer durende uitbraak (het duurt twee weken voordat vaccinatie bescherming kan bieden). Ook kan het bescherming na de uitbraak bieden, gezien re-introductie van influenza in de instelling mogelijk blijft tijdens het influenzaseizoen. 

Revaccinatie aanbieden aan reeds gevaccineerde bewoners wordt niet aanbevolen. Er zijn geen aanwijzingen dat non-responders beter of alsnog reageren op een tweede vaccinatie.

6 Chemoprofylaxe

Tijdens een dreigende of bestaande uitbraak in verblijven zonder behandeling kan profylaxe met antivirale middelen overwogen worden als aanvulling op de maatregelen zoals cohortering, vaccinatie en/of behandeling. Het doel is het voorkomen van nieuwe ziektegevallen onder bewoners en het doorbreken van de transmissie op de afdeling. 

Chemoprofylaxe kan bij uitbraken worden ingedeeld in de volgende toepassingsvormen:

  • Postexpositieprofylaxe (PEP): dit betreft chemoprofylaxe voor individuele bewoners met een zeer hoog risico op een ernstig beloop van influenza, na blootstelling aan een geïnfecteerd persoon. 
  • Uitbraakprofylaxe: dit betreft het inzetten van chemoprofylaxe op grotere schaal, waarbij profylaxe wordt gegeven aan alle (kwetsbare) bewoners van een zorgeenheid die betrokken is bij de uitbraak en daarvoor toestemming hebben gegeven. Een deel van deze bewoners zal al blootgesteld zijn en een deel (nog) niet. Om de circulatie te doorbreken is profylaxe ook geïndiceerd voor het personeel. 

Postexpositieprofylaxe

Postexpositieprofylaxe middels oseltamivir kan overwogen worden bij een bewoner met een zeer hoog risico op een ernstig beloop van influenza, ongeacht vaccinatiestatus, na contact met een geïnfecteerd persoon (NHG influenza - postexpositieprofylaxe). De huisarts is verantwoordelijk voor het medische beleid van de individuele bewoner. 

Personen met een zeer hoog risico zijn (conform NHG influenza – risicogroepen):

  • Patiënten met een onvoldoende functionerend afweersysteem;
  • Patiënten met ernstig lever- of nierfalen of ernstige cardiale of pulmonale aandoeningen;
  • Kwetsbare ouderen.

Toediening

Zie voor informatie over de profylactische toepassing, de dosering, interacties, contra-indicaties en waarschuwing en voorzorgen:  oseltamivir (farmacotherapeutischkompas.nl).

NB. Ook de neuraminidaseremmer zanamivir als inhalatiepoeder is onderzocht op profylactisch effect en heeft bescherming tegen symptomatische influenza getoond. Beschikbaarheid in Nederland is echter beperkt en daarnaast is inhalatie van chemoprofylaxe complexer dan orale toediening van oseltamivir-capsules. 

Effectiviteit

Het gebruik van oseltamivir als postexpositieprofylaxe vermindert de kans op symptomatische influenza bij gezonde volwassenen en huishoudcontacten (Heneghan 2016, Jefferson 2014). De afname wordt gezien indien oseltamivir binnen 48 uur na blootstelling wordt gegeven (Okoli 2014). De beschermende effectiviteit van chemoprofylaxe tegen symptomatische influenza is minimaal 55% in meerdere meta-analyses, maar de absolute reductie kan beperkt zijn (Jefferson 2014, Okoli 2014). Het aantal te behandelen personen om 1 casus te voorkomen is bij gezonde volwassenen 7-33 (Jefferson 2014). Voor meer informatie zie appendix: literatuur influenzaprofylaxe middels neuramidaseremmers.

Uitbraakprofylaxe

Het starten van uitbraakprofylaxe in verblijven zonder behandeling wordt in principe niet geadviseerd. Om de transmissie te doorbreken dient ingezet te worden op het uitvoeren van (hygiëne)maatregelen (waaronder cohortering, gebruik van mond-neusmaskers), vaccineren van ongevaccineerde bewoners (die in aanmerking komen voor NPG) en individuele PEP voor bewoners met een zeer hoog risico op een ernstig beloop na blootstelling. In uitzonderingsgevallen kan uitbraakprofylaxe overwogen worden in overleg met de GGD. Dit kan overwogen worden indien er bijvoorbeeld een hoge bereidheid bestaat voor het nemen van profylaxe onder zowel de bewoners als het personeel en de toediening aan bewoners uitvoerbaar is (in sommige kleinschalige woonvormen kunnen bewoners dezelfde huisarts hebben).  

Onderbouwing

Literatuur:
Profylaxe kan bij individuele gezonde personen en huishoudcontacten het risico op symptomatische influenza verminderen (Jefferson 2014), maar de effectiviteit op afdelingsniveau in (zorg)instellingen met kwetsbare bewoners is onvoldoende aangetoond. Er zijn 2 RCT’s verricht die het wel en geen breed gebruik van PEP vergeleken, maar beiden waren ‘underpowered’, zodat de waargenomen uitkomsten van minder laboratorium-bevestigde cases bij PEP en lagere secundaire ‘attack rate’ en kortere uitbraakduur bij PEP weinig bewijskracht hebben (Booy 2012, van der Sande 2014). Voor meer informatie zie Appendix: literatuur influenzaprofylaxe middels neuramidaseremmers.

Overige overwegingen:
Vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing met data uit de langdurige (ouderen)zorg, is er in internationale richtlijnen geen consensus over het gebruik van uitbraakprofylaxe. Hiernaast is de uitvoering van profylaxe op cohort/afdelingsniveau in de praktijk veelal niet haalbaar gezien een deel van de bewoners een niet-behandelverklaring kunnen hebben en de bereidheid van profylaxe onder medewerkers doorgaans laag is. Bij verblijven zonder behandeling wordt de uitvoering verder gecompliceerd doordat de bewoners meestal verschillende huisartsen hebben (die verantwoordelijk is voor het voorschrijven van de profylaxe).

Toediening

Indien in uitzonderingsgevallen besloten wordt tot het starten van uitbraakprofylaxe dient dit zo spoedig mogelijk na virologische bevestiging van influenza  gestart te worden. Profylaxe bij uitbraken middels oseltamivir moet gecontinueerd worden tot minimaal zeven dagen na de eerste symptomen van de laatste influenzapatiënt (minimale duur is 14 dagen) (Uyeki 2019). De maximale duur is een periode tot 6 weken, bij immuungecompromitteerde patiënten tot 12 weken (fk.cvz.nl).

7 Therapie

De therapie van bewoners van verblijven zonder behandeling met (verdenking op danwel bevestigde) influenza is het domein van de huisarts. Zie ook de NHG-standaard Influenza en het eerder genoemde Addendum bij de Verenso/NVAVG-richtlijn Influenza.

NB. Therapeutische toepassing van neuraminidaseremmers bij patiënten na aanvang van klinische verschijnselen van influenza is niet afdoende om de circulatie van het virus in de instelling te stoppen. De patiënt is reeds voor de eerste ziekteverschijnselen besmettelijk.

8 Evaluatie

Zeven dagen nadat bij de laatste patiënt of zorgverlener influenza wordt vastgesteld, stelt het uitbraakteam in overleg met de betrokken GGD het einde van de influenza-uitbraak vast. Na de uitbraak vindt er een evaluatie plaats waarvan de resultaten schriftelijk worden vastgelegd.

Appendix: literatuur influenzaprofylaxe middels neuramidaseremmers

Oseltamivir en zanamivir remmen op cellulair niveau de uitscheiding van influenzavirus (Gubareva 2000). Gebruik van oseltamivir capsules of zanamivir inhalatiepoeder als profylaxe vermindert de kans op symptomatische influenza bij gezonde volwassenen, bleek in een meta-analyse van RCT’s (Jefferson 2014). Een andere meta-analyse met zowel RCT’s als observationele onderzoeken concludeerde dat beide neuraminidaseremmers effectief zijn voor profylaxe van individuen en in huishoudens, ongeacht of het als pre- of post-profylaxe wordt gebruikt en of de indexcasus wel of niet wordt behandeld (Okoli 2014). Ten aanzien van de effectiviteit bij verpleeg- en verzorgingstehuisbewoners is beperkte literatuur aanwezig. Hiernaast wordt de vaccinatiegraad van de onderzochte populaties regelmatig niet vermeld of is deze sterk variërend.

Internationale richtlijnen

Verschillende internationale richtlijnen laten geen consensus zien. De IDSA guideline 2018 adviseert om PEP zo snel mogelijk te geven aan alle (asymptomatische) blootgestelde bewoners, onafhankelijk van eerdere vaccinatie (Uyeki 2019). Tevens moet chemoprofylaxe gegeven worden aan bewoners van afdelingen die bij de uitbraak betrokken zijn. Bewoners van andere units moeten actief gemonitord worden, maar hoeven geen antivirale profylaxe te ontvangen. De CDC verwijst naar de IDSA guideline (CDC 2018). Public Health England adviseert (conform NICE guidance) om een individu van een zorginstelling na blootstelling PEP te geven, onafhankelijk van de vaccinatiestatus (PHE 2020). ECDC noemt alleen de overweging hiervan (ECDC 2017). 

Systematic reviews

Twee systematic reviews naar de behandeling en preventie van influenza includeren een RCT (Peters 2001) over seizoensprofylaxe middels 6 weken oseltamivir t.o.v. placebo bij kwetsbare ouderen in langdurige zorg waarbij een beschermend effect wordt gezien tegen bevestigde symptomatische influenza van 92% (95% CI 37–99) (Jackson 2011, Michiels 2013). Rainwater-Lovett et al., 2014, hebben gekeken naar het effect van farmaceutische en non-farmaceutische interventies op uitbraken in de langdurige zorg (Rainwater-Lovett 2014). Hierbij werden 60 uitbraken geïncludeerd waarbij individuen in een instelling waar chemoprofylaxe werd gebruikt (waaronder neuramidaseinhibitors), significant minder risico liepen influenza te ontwikkelen (OR 0.48, 95% CI: 0.28 -0.84). De meest recent gepubliceerde systematic reviews over behandeling en profylaxe met neuramidaseinhibitors includeren twee andere RCT’s over het gebruik van profylaxe bij ouderen in het influenzaseizoen (Heneghan 2016, Jefferson 2014). In die RCT’s wordt oseltamivir t.o.v. placebo vergeleken (n=372, duur 6 weken en n=548, duur onbekend), waarbij geen significant effect wordt gezien op het ontwikkelen van bevestigde symptomatische influenza, respectievelijk RR 0,48 (95% CI 0,04-5,24) en 0,55 (95% CI 0,25-1,23). Dit zijn echter twee industriestudies die niet gepubliceerd zijn. 

Aanvullende RCT's

Een RCT uit 2012 omvatte 9 uitbraken in verzorgingshuizen waarvan er 6 PEP toegewezen kregen (n= 397, oseltamivir voor 10 dagen) en 3 niet (n=255) (Booy 2012). De attack rate van bevestigde symptomatische influenza was 22,9% in de PEP-groep en 36,5% in de controlegroep (p=0,002). De gemiddelde duur van de uitbraak was in de PEP-groep 11 dagen en in de controlegroep 24 dagen (p=0,04). Het onderzoek was voor andere uitkomstmaten ‘underpowered’ en daarnaast niet placebogecontroleerd of geblindeerd. 

Een placebogecontroleerd onderzoek in Nederlandse verpleeghuizen, uitgevoerd tussen 2009 en 2013 waarin 15 uitbraken plaatsvonden, kon de effectiviteit van PEP middels 10 dagen oseltamivir niet aantonen (van der Sande 2014). Sinds de influenza A-H1N1-pandemie in 2009 kwam influenza onder ouderen minder vaak voor, waardoor het onderzoek niet voldoende power had en er geen significante verschillen werden gevonden in het optreden van influenza onder medebewoners met oseltamivirprofylaxe en placebo.

Observationele onderzoeken

Diverse observationele studies zijn verricht naar de beschermende werking van oseltamivir profylaxe in uitbraken van influenza in de langdurige ouderenzorg. Deze studies zijn meestal retrospectief van aard, een enkele prospectief (Dronavalli 2020). Oseltamivir wordt doorgaans als uitbraakprofylaxe ingezet en voorgeschreven aan alle bewoners van de aangedane unit of afdeling (Dronavalli 2020, Gorišek Miksić 2015, Merritt 2016), soms voor de hele instelling (Yip 2018), in 1 studie als PEP aan alleen blootgestelden (Gorišek Miksić 2015), of niet duidelijk beschreven (Millership 2015). De duur van oseltamivir in de studies is 10 dagen, een enkele keer langer (Merritt 2016) of niet beschreven (Dronavalli 2020, Yip 2018). De resultaten ten aanzien van het effect van profylaxe op de attack rate zijn tegenstrijdig. Twee studies rapporteren een lagere attack rate (Dronavalli 2020, Millership 2015), een aantal konden dit niet aantonen (Gorišek Miksić 2015, Merritt 2016, Yip 2018). Ook worden wisselende uitkomsten beschreven ten aanzien van het effect op de uitbraakduur, in 3 studies is dit korter (Dronavalli 2020, Gorišek Miksić 2015, Millership 2015), 2 konden dit niet aantonen (Merritt 2016, Yip 2018). Een studie uit Engeland beschrijft een influenzaseizoen met 56 uitbraken met een significant hogere kans op overlijden in instellingen die geen profylaxe gebruikten  (odds ratio 8.15, 95% CI 1.38-48.20, P=0.02) (Yip 2018). 

Literatuur