COVID-19 Richtlijn
Samenvatting
Verwekker: Coronavirus SARS-CoV-2
Besmettingsweg: Mens-op-mens-transmissie voornamelijk op korte afstand via directe transmissie met druppeltjes. Ook mogelijk via indirecte transmissie: handen, oppervlakken, aerogeen in bepaalde omstandigheden.
Incubatietijd: 2-14 dagen (gemiddeld 5-6 dagen)
Besmettelijke periode: Nog niet volledig bekend. In ieder geval tijdens 1-2 dagen voor start van symptomen en gedurende de eerste 5 dagen van de symptomatische fase waarna virus nog langer met PCR aantoonbaar kan zijn in de keel/feces
Maatregelen: Meldingsplicht groep A; bron- en contactonderzoek; isolatie en verdere maatregelen op indicatie. Zie ook de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie.
Symptomen: Van milde luchtwegklachten (neusverkoudheid, loopneus, niezen, keelpijn, hoesten), verhoging/koorts tot ernstige pneumonie en dyspnoe. Ook plotseling verlies van reuk en/of smaak (zonder neusverstopping) komt voor.
Deze conceptrichtlijn is bedoeld voor GGD’en en andere zorgprofessionals en geeft aan hoe te handelen bij een persoon met (verdenking op) COVID-19. Deze informatie wordt regelmatig bijgewerkt: zie onder versiebeheer. Verversen van de app en webpagina voor gebruik wordt aanbevolen.
Versiebeheer
- 10-06-2022: De bijlagen COVID-19 op schepen en in havens, COVID-19 aan boord van riviercruiseschepen en COVID-19 aan boord van zeecruiseschepen zijn aangepast. Beperkingen in vaart, aan en van boord laten van passagiers, en sluiten voorzieningen zijn alleen van toepassing wanneer buiten de attack rate aanvullende overwegingen van toepassing zijn.
- 31-05-2022: De Uitgangspunten PBM bij Wmo-ondersteuning zijn aangepast. Preventief mondneusmakergebruik alleen binnen 1,5 meter van kwetsbare cliënten waarbij rekening gehouden kan worden met de wens van de cliënt.
- 18-05-2022: De adviezen in Zwangerschap, (werk) en COVID-19 zijn aangepast in lijn met de het dalen van de besmettingscijfers en het loslaten van de landelijke maatregelen.
- 17-05-2022: Aanpassing naar aanleiding van veranderd beleid. Type 3-contacten worden niet meer actief geïnformeerd. Het advies om na het opheffen van de isolatie, tot en met dag 10 na een positieve test of eerste ziektedag, een mondneusmasker te dragen en afstand te houden, is vervallen.
- 11-05-2022: De Uitgangspunten PBM bij verzorging, verpleging of medische behandelingen buiten het ziekenhuis zijn geactualiseerd. Het advies voor gebruik van chirurgisch mondneusmaskers ten minste type II binnen preventieve PBM wordt versoepeld naar zorgcontacten binnen 1,5 meter afstand bij kwetsbare cliënten, bij luchtwegklachten en op basis van individuele afwegingen zorgmedewerker/cliënt.
- 22-04-2022: N.a.v. het vervallen van het quarantaineadvies per 19 april zijn de bijlagen COVID-19 op schepen en in havens, COVID-19 aan boord van riviercruiseschepen en COVID-19 aan boord van zeecruiseschepen aangepast. | 22-04-2022: Per 22-04-2022 is de CoronaMelder-app offline. De beschrijvingen over deze app zijn uit de richtlijn gehaald. Daarnaast is het advies om afstand te houden en grote groepen te vermijden t/m 10 dagen na de laatste blootstelling vervallen in verband met de proportionaliteit ten aanzien van de huidige epidemiologische situatie. Het advies om gedurende 10 dagen contact met kwetsbare personen te vermijden blijft van kracht.
- 21-04-2022: De Uitgangspunten testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis zijn aangepast. Vanaf 19 april 2022 wordt quarantaine niet meer geadviseerd. Wel worden zorgmedewerkers geadviseerd gedurende 10 dagen na laatste (nauw) contact PBM te gebruiken en op dag 0 en dag 5 een zelftest af te nemen. Ook blijft het nodig dat zorgmedewerkers met klachten zich laten testen en in afwachting van de testuitslag thuisblijven.
- 19-04-2022: de LCI-richtlijn COVID-19 is aangepast n.a.v. het vervallen van de quarantaine voor contacten (ingang 19-04-2022). De handreikingen voor contact- en uitbraakonderzoek COVID-19 bij kinderen (0 t/m 12 jaar) en 13 tot 18 jaar (VO) zijn komen te vervallen. Vanuit deze handreikingen zijn nog wel een aantal relevante punten opgenomen in de LCI-richtlijn COVID-19. Deze zijn te vinden onder Maatregelen | contactonderzoek. De Handreiking bij neusverkouden kinderen is hierop ook aangepast.
- 19-04-2022: Actualisatie links en verwijzingen in Preventie en Maatregelen voor zorgmedewerkers.
- 15-04-2022: De bijlage COVID-19 en overlijden is geactualiseerd omdat de meeste coronamaatregelen niet meer gelden.
- 14-04-2022: De Handreiking voor contactonderzoek bij COVID-19 in instellingen voor langdurige zorg is komen te vervallen en gearchiveerd. In de richtlijn COVID-19 is onder Contactonderzoek een verduidelijking over Instellingen voor langdurige zorg toegevoegd.
- 14-04-2022: De Uitgangspunten testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis zijn aangepast n.a.v. het 144e OMT betreffende de huidige transitiefase van COVID-19. Zorgmedewerkers die niet in contact komen met kwetsbare personen mogen gebruikmaken van een zelftest.
- 12-04-2022: Aanpassing richtlijn COVID-19 op schepen en in havens
- 11-4-2022: de richtlijn is aangepast n.a.v. het nieuwe testbeleid (ingang 11-4-2022) waarbij een positieve zelftest niet meer geconfirmeerd hoeft te worden door een test bij de GGD. De quarantainetabel en de tekst rondom bron- en contactonderzoek is hierop gewijzigd. Er zijn tekstuele aanpassing gedaan in de paragraaf meldingsplicht. Het BCO-protocol is opgenomen in de tekst van de LCI-richtlijn. Hiermee is het BCO-protocol komen te vervallen. Een afvaardiging van de LOI (LOI meeleesgroep LCI-richtlijn COVID-19) heeft input geleverd die meegenomen is in de wijzigingen. Aanpassing verwerkt in Handreiking contact- en uitbraakonderzoek 0 t/m 12 jaar, Handreiking contact en uitbraakonderzoek 13 tot 18 jaar en Handreiking bij neusverkouden kinderen en alle informatiebrieven.
- 24-03-2022: Onder Maatregelen heeft een tekstuele verbetering plaatsgevonden wat betreft t/m 10 dagen waar eerder tot 10 dagen stond betreffende maximale isolatie- en quarantaineduur. De definitie symptoomvrij van COVID-19 is aangepast, waarbij benauwdheid is komen te vervallen. Deze lijkt minder te correleren met besmettelijkheid.
- 24-03-2022: In het BCO-protocol is het advies voor preventief zelftesten in het onderwijs is vervallen. Er heeft een tekstuele verbetering plaatsgevonden wat betreft t/m 10 dagen waar eerder tot 10 dagen stond betreffende maximale isolatie- en quarantaineduur.
- 18-03-2022: De handreikingen BCO voor kinderen 0-12 jaar en kinderen 13-18 jaar zijn aangepast. Het twee keer per week preventief zelftesten in het onderwijs voor leerlingen en onderwijspersoneel is vervallen. Informatie over GGD-scholenteams is aangepast i.v.m. het afschalen van deze teams.
- 17-03-2022: De bijlage 'Aandachtspunten rondom inzet kwetsbare werknemers' is aangepast. Omdat inmiddels een groot deel van de Nederlandse bevolking gevaccineerd is tegen COVID-19, is de tekst hiermee in lijn gebracht, ook met betrekking tot de inzet voor werk. De titel is daarbij aangepast naar Aandachtspunten rondom inzet van onvoldoende beschermde kwetsbare werknemers.
- 03-03-2022: In de Handreiking voor contactonderzoek bij COVID-19 in instellingen voor langdurige zorg is een verwijzing naar het Behandeladvies COVID-19 acute fase en nazorg van Verenso/NVAVG toegevoegd.
- 25-02-2022: De Uitgangspunten PBM bij Wmo-ondersteuning zijn aangepast. Het onderscheid in verschillende risiconiveaus is verwijderd, met een focus op actuele situatie. Beperking bezetting Wmo-vervoer wordt losgelaten. Mondneusmaskers en de 1,5 meter afstand kunnen worden losgelaten bij niet-kwetsbare cliënten of groepen.
- 25-02-2022: Sinds begin dit jaar is de omikronvariant dominant in Nederland. Daarom is de uitzondering waarbij geen quarantaine geldt voor huisgenoten en nauwe contacten zonder klachten én ‘die in de afgelopen 8 weken corona hebben gehad’ óf ‘die een recente omikroninfectie hebben gehad (pragmatisch wordt hier de grens van 1 januari 2022 aangehouden)’ samengevoegd tot: ‘in 2022 corona gehad’. Dit is aangepast in de BCO-informatiebrieven voor huisgenoten en nauwe contacten en tevens in de bijlagen Uitgangspunten testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis en Handreiking voor contactonderzoek bij COVID-19 in instellingen voor langdurige zorg.
- 24-02-2022: Het Protocol bron- en contactonderzoek COVID-19 is aangepast. De paragrafen over vliegtuigcontacten en contacten op internationale bus- en treinreizen zijn verwijderd, omdat per 24-02-2022 het opsporen van deze contacten is gestopt.
- 22-02-2022: De tabel adviezen voor opheffen isolatie voor zorgmedewerkers in instellingen anders dan het ziekenhuis is gelijkgetrokken aan de informatie die reeds vermeld stond in de bijlage Uitgangspunten testen en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis.
- 18-02-2022: De isolatieduur is verkort van minimaal 7 en maximaal 14 dagen naar minimaal 5 en maximaal 10 dagen. Dit geldt ook voor immuungecompromitteerden. Voor asymptomatische personen is de isolatieduur verkort van 7 naar 5 dagen. Tot deze aanpassingen van de isolatieduur is besloten tijdens OMT 142 (11 februari 2022) op basis van (beperkt beschikbare) evidence over de besmettelijke periode van de omikronvariant. De definitie van klachtenvrij is aangepast waarbij diarree en spierpijn zijn komen te vervallen; deze lijken minder te correleren met besmettelijkheid. Dit is aangepast in de richtlijn, in het Protocol BCO en (per 23.02.2022) de bijlage Uitgangspunten testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis. Ook in de Handreiking voor contactonderzoek bij COVID-19 in instellingen voor langdurige zorg is de isolatieduur aangepast n.a.v. het 142e OMT-advies.
- 11-02-2022: Aanpassing van de tekst onder Bijzondere uitbraken in de handreikingen 13 tot 18 jaar en 0-12 jaar.
- 10-02-2022: De bijlagen (Verdenking) COVID-19 op schepen en in havens en (Verdenking) COVID-19 aan boord van riviercruiseschepen zijn aangepast.
- 08-02-2022: In de Handreiking voor contactonderzoek bij COVID-19 in instellingen voor langdurige zorg zijn de aanpassingen verwerkt.
- 03-02-2022: In de bijlage Zwangerschap, (werk) en COVID-19 is de uitkomst van nieuwe studies over de veiligheid van vaccineren tijdens de zwangerschap toegevoegd. Daarnaast is een aanpassing in de tekst over zwangerschapsuitkomsten aangebracht op basis van een nieuwe richtlijn in aanvulling op de eerdere NVOG-leidraad.
- 02-02-2022: De bijlage (Verdenking) COVID-19 aan boord van zeecruiseschepen is grondig herzien. Het beleid voor quarantaine en isolatie is herzien conform de landelijke adviezen na introductie van de omikronvariant. Daarbij is geen plaats voor zelf afgenomen tests toegekend. Quarantaine en isolatie vinden bij voorkeur op het schip plaats. De drempelwaarde voor opschaling bij uitbraken is aangepast.
- 27-01-2022: N.a.v. OMT 139 is het quarantaineadvies voor kinderen aangepast in de Handreiking contact- en uitbraakonderzoek COVID-19 bij kinderen (0 t/m 12 jaar), de Handreiking contact- en uitbraakonderzoek COVID-19 bij kinderen (13 tot 18 jaar) (VO) en Handreiking bij neusverkouden kinderen. Kinderen op de kinderopvang, in het primair en voortgezet onderwijs gaan niet meer in quarantaine en krijgen geen testadvies z.s.m. en vanaf dag 5 na de laatste blootstelling. Deze uitzondering geldt ook voor studenten aan het mbo of hoger onderwijs in de leeftijd tot en met 17 jaar. Dit geldt zowel voor categorie 1- als categorie 2-contacten, en bij uitbraken. Daarnaast hoeven zij niet meer z.s.m. en vanaf dag 5 na de laatste blootstelling te testen. Dit is ook aangepast in het BCO-protocol.
- 20-01-2022: In de Uitgangspunten testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis is het quarantainebeleid voor zorgmedewerkers met een positief geteste huisgenoot of positief getest overig nauw contact aangepast aan het nieuwe BCO-beleid op basis van het advies van het 138e OMT. Voor zorgmedewerkers gelden er aanvullende maatregelen om besmetting van kwetsbare patiënten en collega’s te voorkomen. Het bijbehorende Afwegingskader ter ondersteuning van besluitvorming door zorginstellingen bij ernstig bedreigde zorgcontinuïteit is eveneens aangepast.
- 18-01-2022: Vanaf 14 januari is er een uitzondering op quarantaine voor cat. 1- en 2-contacten die recent (<8 weken) een SARS-CoV-2-infectie hebben doorgemaakt; die na 1 januari 2022 een SARS-CoV-2-infectie hebben doorgemaakt; die minimaal een week geleden een boosterprik hebben ontvangen. Dit geldt ook voor kinderen en medewerkers en is toegevoegd in de handreikingen 13 tot 18 jaar en 0-12 jaar. Het BCO-protocol en de informatiebrieven voor huisgenoten en nauwe contacten zijn aangepast. Het quarantaineadvies voor personen die een boostervaccinatie hebben gehad of die een infectie hebben gehad in de periode vanaf 1 januari 2022 is vervallen.
- 04-01-2022: Bij Maatregelen bij een herinfectie <8 weken is de zin 'Opnieuw testen en isolatie is in principe niet nodig' gewijzigd naar 'meestal niet nodig'
- 03-01-2022: In de bijlage (Verdenking) COVID-19 op schepen en in havens is het beleid voor opvarenden immuun en niet-immuun geuniformeerd.
Versiebeheer van 29 januari 2020 t/m 31 december 2021 is te vinden op de pagina Versiebeheer richtlijn COVID-19.
Ziekte & Besmettelijkheid
Verwekker
Het nieuwe humane coronavirus (severe acute respiratory syndrome coronavirus, SARS-CoV-2), behoort tot het species of Severe Acute Respiratory Syndrome related Coronavirus, genus beta-coronavirus, subgenus Sarbecovirussen, lineage B (Zhou 2019). Coronavirussen veroorzaken respiratoire infecties, soms met een enterale component, bij mensen en dieren. Tot deze groep behoort ook SARS-CoV dat in 2003 wereldwijd in verschillende regio’s voor uitbraken zorgde.
Pathogenese
SARS-CoV-2 is genetisch het meest verwant aan het SARS-coronavirus. Het maakt net als SARS gebruik van de ACE2-receptor. Deze komt onder andere op het alveolair epitheel voor, wat gezien wordt als de verklaring voor de predilectie van SARS voor replicatie in de lage luchtwegen (Haagmans 2020).
Incubatieperiode
2-14 dagen (gemiddeld 5-6 dagen, bij 99% van symptomatische infecties ontstaan klachten binnen 10 dagen).
Ziekteverschijnselen
Er wordt een breed palet aan klachten gemeld bij personen met COVID-19, waaronder:
Veel voorkomende klachten:
- verkoudheidsklachten zoals neusverkoudheid, loopneus, niezen, keelpijn
- (licht) hoesten
- plotseling verlies van of verminderde reukzin (hyposmie/anosmie) en smaakzin (dysgeusie/ageusie) (zonder neusverstopping)
- benauwdheid
- verhoging of koorts.
Andere klachten die bij COVID-19 kunnen passen, soms in combinatie met bovenstaande klachten:
- algehele malaise, vermoeidheid
- spierpijn
- hoofdpijn
- pijn achter de ogen; oculaire pijn
- anorexie/verlies van eetlust
Minder voorkomend zijn:
- koude rillingen
- algehele pijnklachten
- pijn bij de ademhaling
- duizeligheid
- schorre stem
- prikkelbaarheid/verwardheid/delier
- buikpijn
- diarree; misselijkheid, overgeven
- conjunctivitis
- verschillende huidafwijkingen.
De frequentie waarin deze symptomen worden gemeld, wisselt sterk per studie en de populatie die onderzocht is. Voor een overzicht van de literatuur zie hiervoor de bijlage Inhoudelijke onderbouwing t.b.v. symptomatologie COVID-19 en consequenties voor testen en maatregelen.
Uit een meta-analyse blijkt dat de gastro-intestinale symptomen bij 15% van de patiënten voorkomt, met misselijkheid, overgeven, diarree en verminderde eetlust als de meest voorkomende symptomen. Patiënten met ernstige COVID-19 hadden frequenter gastro-intestinale symptomen in vergelijking met patiënten met niet-ernstige COVID-19 (Mao 2020). Een enkele keer is conjunctivitis bij COVID-19-patiënten beschreven (Aiello 2020). Ook de volgende huidafwijkingen zijn enkele keren beschreven: gegeneraliseerd maculair of maculopapulair exantheem (morbiliform), papulovesiculaire uitslag (blaasjes), urticaria, pijnlijke acra met rood/paarse papels (gelijkend op perniones ofwel wintertenen), livedo reticularis laesies en petechiae (Sachdeva 2020).
Waar in het begin van de pandemie voornamelijk de klassieke luchtwegklachten bij ernstig zieke COVID-19-patiënten als typerend voor het ziektebeeld COVID-19 werden beschouwd, wordt uit latere studies duidelijk dat ook niet-respiratoire symptomen het ziektebeeld COVID-19 kenmerken. Zo zijn anosmie/ageusie en koorts in alle studies onderscheidend en worden ook spierpijn, vermoeidheid en anorexie/verminderde eetlust genoemd. Verlies van reukzin is niet kenmerkend voor COVID-19 en andere coronavirussen, maar treedt ook op postviraal bij andere virussen (Hopkins 2020). In een deels retrospectieve case-controlstudie blijkt dat nieuw begonnen reuk- en/of smaakklachten significant vaker voorkomen bij COVID-19-patiënten dan bij influenzapatiënten (Beltran 2020), en soms ook als enige symptoom werden gezien bij personen met een positieve test (Vaira 2020).
De ernst van infectie is wisselend; van milde niet-specifieke klachten tot meer ernstige ziektebeelden met koorts (> 38 graden Celsius), benauwdheid, pneumonie, acute respiratoire stress syndroom en septische shock. Mogelijk zijn er ook personen die (bijna) geen klachten ontwikkelen, zie bijlage Inhoudelijke onderbouwing met betrekking tot a-, pre- en vroegsymptomatische transmissie SARS-CoV-2. De patiënten met complicaties worden onderverdeeld in ‘ernstige pneumonie’ als zij zuurstofbehoeftig zijn (circa 65% van de gevallen), ‘kritiek’ als ze beademing nodig hebben (circa 20%), of ‘fataal’ (circa 15% van de patiënten met pneumonie).
In een studie gebaseerd op cijfers van december 2019 tot en met augustus 2020 wordt geschat dat de mondiale case fatality rate (CFR) in juli-augustus 2020 varieert van 2,5% tot 4,1%, afhankelijk van de wijze van berekenen (Abou Ghayda 2020). Een ander onderzoek includeert gegevens van 82 landen en gebieden uit WHO situation reports uit februari en maart 2020 en schat de mondiale CFR op 4,2% (Wilson 2020). De samenstelling van een populatie (leeftijd, geslacht, comorbiditeit), kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en testbeleid zijn onder andere van invloed op deze cijfers.
Er is een significant verschil in CFR bij verschillende leeftijdsgroepen. Gebaseerd op cijfers uit Duitsland was deze in de periode van 6 juli t/m 6 september 2020 voor 35-59-jarigen 1%, voor 60-79-jarigen 2%, en voor 80-plussers 11% (Oke 2020).
Het toepassen van de mondiale case fatality rates op de Nederlandse situatie vraagt enige voorzichtigheid. Op 27 september 2020 wordt een CFR van 5,9% vermeld voor Nederland op basis van cijfers van het ECDC (Our World in Data 2020). Echter, zoals gezegd is de schatting van de CFR sterk afhankelijk van factoren als geteste populatie, testincidentie, volledigheid en snelheid van rapportage en de casusdefinitie. Op het moment van het berekenen van de Nederlandse CFR was de testincidentie (1,76/1000 inwoners) en het aantal testen per bevestigde persoon (12,6) relatief laag ten opzichte van bijvoorbeeld Denemarken (8,65/1000 inwoners; 80,4) dat op 27 september 2020 een CFR van 2,5% heeft berekend. Vanwege deze verschillen zou dit zou een meer representatieve waarde kunnen zijn dan de Nederlandse CFR (COVID-19 Health System Response Monitor 2020).
De infection fatality rate (IFR) is een maat waarbij wordt geschat hoe het aantal doden zich verhoudt tot het aantal geïnfecteerden (in plaats van het aantal bevestigde personen, zoals bij de CFR). Op basis van Nederlandse data ten aanzien van oversterfte en aantal SARS-CoV-2-besmette personen uit maart tot mei 2020 wordt geschat dat de IFR 1% is (Van Asten 2021). Elders wordt een IFR van 1,3% berekend voor Nederland in de periode maart tot en met juni 2020. Dit getal neemt toe boven de 65 jaar (RIVM 2020). Ter vergelijking, in Spanje is een IFR van 1,1% geschat op basis van de oversterfte en seroprevalentie van april tot medio juli 2020. Vanaf 50 jaar stijgt de IFR, waarbij het voor 80-plussers oploopt tot 6,5% voor vrouwen en 16,4 % voor mannen (Pastor-Barriuso 2020).
Nazorg
Zie FMS Leidraad Nazorg voor IC-patiënten met COVID-19 en FMS Leidraad Nazorg voor patiënten met COVID-19.
Kinderen
Zie voor meer informatie over COVID-19 bij kinderen NVK - Documenten COVID-19.
Zwangerschap
Zie onder Risicogroepen en Bijlage Zwangerschap (werk) en COVID-19.
Ziekteverschijnselen na de acute fase: long COVID
De term long COVID of PASC (Post-Acute Sequelae of SARS-CoV-2 Infection) wordt gebruikt om de aanhoudende klachten en eventuele blijvende gevolgen van COVID-19 te beschrijven. Een duidelijke definitie van deze term is echter nog niet vastgesteld. Deze klachten kunnen bij 5-20% bij jongere en oudere patiënten 4-5 weken na de start van symptomen aanhouden. Sommige van de symptomen persisteren gedurende meerdere maanden. In de onderzoeken uit het WHO-rapport wordt 3-6 maanden na de eerste ziektedag ook bij een deel van de patiënten jonger dan 60 jaar die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen, langdurige klachten gemeld, maar hoeveel dat er uiteindelijk zijn en met welke mate van ernst, is nog niet goed bekend. Het is onduidelijk wat precies leidt tot deze langdurige klachten. Een associatie lijkt te bestaan met een toename in leeftijd, het aantal symptomen in de acute fase, ziekenhuisopname, vrouwelijk geslacht, hogere body mass index en astma. Ook personen die niet in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest, kunnen deze klachten hebben.
De symptomen zijn divers: gegeneraliseerde pijnklachten, vermoeidheid, kortademigheid, pijn op de borst, spierpijn, hartkloppingen, persisterende verhoging, hoofdpijn, blijvend reukverlies, depressie en cognitieve dysfunctie, in het Engels vaak ‘brain fog’ genoemd. Hoe vaak long COVID precies voorkomt is nog niet zeker, wel lijken veel klachten af te nemen in aantal en ernst in de loop van de tijd. Na een ernstige infectie kunnen patiënten maanden na ontslag uit het ziekenhuis nog een verminderde longfunctie hebben en radiologische afwijkingen van de longen. Of er patiënten zijn met blijvende consequenties van COVID-19, is nog onbekend. Optimale behandelstrategieën zijn nog niet ontwikkeld.
Natuurlijke immuniteit
Net zoals voor andere humane coronavirussen is het mogelijk om opnieuw geïnfecteerd te raken met SARS-CoV-2 (Iwasaki 2020, Tilett 2020, ECDC 2020e). Het doormaken van een infectie beschermt tegen een herinfectie, maar het is niet precies bekend in welke mate, hoe lang die bescherming aanhoudt en of dat bij elke virusvariant het geval is. In 2 onderzoeken, met een maximale observatieduur van 8 maanden na het doormaken van COVID-19 of na vaccinatie, lijkt het doormaken van COVID-19 in jonge, gezonde mensen in ieder geval net zo goed te beschermen als vaccinatie (Gazit 2021, Hansen 2021). Bij ouderen ≥65 jaar is die bescherming minder (Hansen 2021). Daarom is het advies bij alle voorheen niet-gevaccineerde personen na een doorgemaakte COVID-19 wel te vaccineren.
Antistofrespons kan worden gebruikt als afgeleide maat voor immuniteit. De meeste mensen bouwen een antistofrespons op na SARS-CoV-2-infectie, maar dit percentage is lager in oudere mensen of wanneer de infectie asymptomatisch verliep (Laing 2021, Sette 2021). Het is inmiddels bekend dat van de mensen die antistoffen aanmaakten na de infectie, dit in verreweg de meesten tot 12 maanden na de infectie meetbaar is (RIVM 2021).
Een deel van de beschermende immuniteit komt voort uit immuungeheugen dat niet gemeten wordt met routine-antistoftesten. Er is steeds meer bekend over de rol van de T-celrespons en memory-B-cellen (Sette 2021, Altawalah 2021, Breton 2021). Het immuungeheugen dat hiermee wordt opgebouwd, is in staat om bij herinfectie zeer snel de antistofproductie sterk te verhogen en een T-celrespons te ontwikkelen, welke helpen bij het beperken van ernstige ziekte (Sette 2021). Ook bij een mild verlopen infectie met SARS-CoV-2, waarbij de antistofrespons achterblijft in vergelijking met ernstige COVID-19, werden antistof-positieve plasmacellen in het beenmerg aangetroffen (Turner 2021). Daarom is er ook na mild verlopende COVID-19 vaak een goede bescherming tegen herinfectie en ernstige complicaties, al is de exacte duur en mate van die bescherming niet bekend.
Herinfecties komen dus voor. Voor maatregelen, waaronder bron-en contactonderzoek, zie paragraaf Maatregelen. Mensen die opnieuw geïnfecteerd zijn kunnen opnieuw besmettelijk zijn voor hun omgeving, maar niet goed bekend is of dat hetzelfde of een lager risico op secundaire transmissie heeft en of de besmettelijkheid net zo lang duurt na start van symptomen als bij primo-infectie. Vooralsnog worden daarom dezelfde maatregelen geadviseerd bij herinfectie als bij een primo-infectie.
Reservoir
De mens. Er wordt uitgegaan van een zoönotische bron (vleermuizen en/of schubdieren) (Wang W 2020).
Besmettingsweg
De ziekte is van mens op mens overdraagbaar.
Direct
SARS-CoV-2 kan op meerdere manieren worden overgedragen, maar internationale consensus is dat overdracht voornamelijk plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 meter via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen (WHO 2020c; WHO 2021; CDC 2021; ECDC 2020). Transmissie treedt op doordat de druppeltjes ingeademd worden of in de ogen, neus en mond terechtkomen.
Deze druppeltjes kunnen variëren van grootte. Op verdere afstand van de besmette persoon worden de druppeltjes steeds verder uiteen gespreid en is de kans op infectie kleiner (Liu et al., 2016). Het is echter mogelijk dat in specifieke situaties de druppeltjes wel in grotere aantallen verder komen dan 1,5 meter, bijvoorbeeld als er hard geniest of gehoest wordt zonder de neus of mond af te schermen (Bourouiba 2014, 2020). Ook kunnen druppeltjes verder komen als er sterke luchtstromen zijn door bijvoorbeeld een airconditioning of ventilator (Lu et al. 2020; Kwon et al. 2020).
Indirecte transmissie
Aerogene transmissie kan (via de lucht over langere afstand en/of tijd) door virusdeeltjes die in de kleine druppeltjes (aerosolen) zitten in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn, en zelfs nadat een besmettelijke persoon de ruimte al heeft verlaten (WHO 2021; CDC 2021, Riediker & Tsai 2020).
Vanwege de vele infectieuze aerosolen die vrijkomen via bepaalde medische procedures (WHO 2020a), bijvoorbeeld bij tracheale intubatie, wordt algemeen aangenomen dat zij tot een grotere kans op aerogene transmissie van SARS-CoV-2 kunnen leiden (Federatie Medisch Specialisten 2020). Overdracht van het SARS-CoV-2-virus via luchtkanalen van ventilatiesystemen is niet waargenomen.
Zie voor achtergrondinformatie en literatuurreferenties de bijlagen ‘Aerogene transmissie SARS-CoV-2 (onderbouwing)’ en ‘Ventilatie en COVID-19’.
Er zijn aanwijzingen dat indirecte overdracht ook mogelijk is wanneer een persoon met de handen besmette oppervlakten en voorwerpen heeft aangeraakt waarop voldoende infectieus virus aanwezig is en daarna de mond, ogen of neus aanraakt (WHO 2020c, ECDC 2020f, Van Doremalen 2020). De kans op overdracht via oppervlakken en voorwerpen nabij een persoon met bevestigde COVID-19 lijkt groter dan in de publieke ruimte. De precieze rol is nog onduidelijk maar lijkt beperkt te zijn (ECDC 2020; Bedrosian et al. 2020; Guo et al. 2020; Yung et al. 2020; Ong et al. 2020).
Of indirecte overdracht via fecaal-orale transmissie plaatsvindt is onzeker. Het virus is aangetroffen in feces van patiënten en rioolwater (WHO technical brief 2020; Giacobbo et al. 2021; Xiao et al. 2020; Tian et al. 2020; Wang W 2020, Xu 2020, Zhang 2020). Dit zal naar verwachting weinig bijdragen aan de overall transmissie.
Lactatie
Net als bij andere virale luchtweginfecties speelt transmissie van het virus via borstvoeding waarschijnlijk geen rol (standpunt FMS).
Besmettelijke periode
Als uitgangspunt voor bron- en contactonderzoek houden we de volgende besmettelijke periode aan:
|
Exacte gegevens over de besmettelijke periode ontbreken. Een persoon is in het algemeen besmettelijk net voor en tot de eerste 5 dagen van de symptomatische fase.
Resultaten uit casestudies, clusterstudies, retrospectieve en prospectieve cohortstudies en modelleringsstudies laten zien dat presymptomatische transmissie voorkomt. Resultaten uit deze studies laten zien dat er 1-5 dagen voor start van symptomen transmissie kan plaatsvinden. Echter, het is lastig goed te definiëren of iemand helemaal geen klachten had of milde of vroege symptomen. Daarnaast is er in de meeste studies geen directe virologische onderbouwing beschikbaar in de vorm van sequentiedata, virusneutralisatiestesten en/of viruskweken. De range waarin pre-symptomatische mensen mogelijk bijdragen aan de transmissie is nog niet met zekerheid vastgesteld. Ook niet in welke situatie en/of setting deze mogelijke transmissie zou kunnen plaatsvinden. Op basis van de huidige studies is de rol van zuiver asymptomatische personen nog onduidelijk.
Bij niet-immuungecompromitteerde personen blijft SARS-CoV-2 in monsters van de luchtwegen aantoonbaar en kweekbaar tot 8-9 dagen na de start van symptomen in milde gevallen (Viroscience Erasmus MC 2020) (Wölfel 2020) (Cevik, Lancet, 2020). Bij ernstige ziekte waarvoor opname in het ziekenhuis nodig was, wordt er na 10 dagen nog bij sommige patiënten levend virus uitgescheiden, waarbij incidenteel tot 14 dagen of langer virus kon worden gekweekt.
Bij immuungecompromitteerde personen blijft de viruskweek ook langer dan 1 week positief en deze kan zelfs bij ernstige patiënten die opgenomen waren nog 2-3 weken positief blijven. Het is niet bekend of bij immuungecompromitteerde personen met alleen milde klachten er ook langer dan 1 week nog levend virus wordt uitgescheiden. Bij ernstige immuunsuppressie, zoals stamceltransplantatie in de laatste 6 maanden, kan de viruskweek 2 maanden positief blijven na een ernstige infectie (Aydillo, NEJM, 2020). Er zijn aanwijzingen dat het ontstaan van een adequate serologische respons leidt tot het negatief worden van viruskweken (Viroscience, Erasmus MC). De periode dat PCR-testen positief blijven is langer dan dat er levend virus kan worden gekweekt. Een positieve PCR-testuitslag kan dus niet worden gebruikt om te bepalen of iemand nog infectieus is na het doormaken van COVID-19.
Na het verdwijnen van de klachten kan het virus met PCR nog aantoonbaar blijven in feces (4-5 weken). De rol van verspreiding via fecaal-oraal contact is nog onduidelijk. Virus is gedetecteerd en gekweekt uit feces (Wang W 2020, Xu 2020, Zhang 2020). Dit zal naar verwachting weinig bijdragen aan de overall transmissie.
Besmettelijkheid
Exacte gegevens over de besmettelijkheid ontbreken. De infectieuze dosis van SARS-CoV-2 is nog onbekend. Het is daarom nog niet duidelijk of een persisterende positieve viruskweek gevonden na start van symptomen ook daadwerkelijk duidt op een persisterend infectierisico, zoals beschreven bij immuungecompromitteerde personen (Aydillo, NEJM, 2020).
Wel is er bewijs dat de hoeveelheid virus die wordt aangetoond in patiënten het hoogst is rond het moment waarop de symptomen beginnen tot enkele dagen erna (He 2020, Kim 2020, Zou 2020). Dat betreft de periode van 1-2 dagen voor start van symptomen tot de eerste 5 dagen van ziekte (Cevik, Lancet, 2020). Zowel patiënten met milde als met ernstige klachten kunnen virus uitscheiden in de presymptomatische en symptomatische fase (Zhang 2020). Asymptomatische patiënten hebben mogelijk initieel vergelijkbare hoeveelheden virus in de bovenste luchtwegen, maar de uitscheiding daarvan duurt korter (Cevik, 2020). Op basis van de huidige studies is de rol van zuiver asymptomatische transmissie nog onduidelijk.
Buiten het lichaam kan het virus maar kort overleven. Hoe lang dat precies is, is nu nog onbekend. Dit kan variëren van enkele uren tot enkele dagen. Dat is afhankelijk van bijvoorbeeld het soort oppervlakte, de temperatuur en de luchtvochtigheid. Er zijn aanwijzingen dat indirecte overdracht mogelijk is wanneer een persoon met de handen besmette oppervlakten en voorwerpen heeft aangeraakt waarop voldoende infectieus virus aanwezig is en daarna de mond, ogen of neus aanraakt (WHO 2020c, ECDC 2020f, Van Doremalen 2020). Er is geen bewijs dat mensen hierdoor besmet zijn geraakt (ECDC 2020b). De kans op overdracht via oppervlakken en voorwerpen nabij een persoon met bevestigde COVID-19 lijkt groter dan in de publieke ruimte, maar het is nog onduidelijk of dit een belangrijke of prominente rol speelt in de verspreiding (Guo 2020, Yung 2020, Ong 2020).
Diagnostiek
Zie ook de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek.
De situatie verandert snel. Actuele zaken worden door middel van (Lab)infactberichten gecommuniceerd. Bij discrepanties is het (Lab)infactbericht leidend.
Indicaties voor diagnostiek
Vanaf 1 juni 2020 moet iedereen in heel Nederland met klachten passend bij COVID-19 thuisblijven. Voor iedereen met klachten geldt een testadvies.
Voor het type test, zie de instructies van Rijksoverheid.nl. Voor kinderen tot en met 12 jaar kunnen andere regels gelden, zie de Handreiking bij neusverkouden kinderen. Ook voor personen met een herinfectie kunnen andere adviezen gelden, zie onder Maatregelen.
Het is extra belangrijk dat personen die voor kwetsbare personen zorgen zich bij klachten direct laten testen met de meest gevoelige test. Zie ook de bijlage Testbeleid en inzet van zorgmedewerkers. Een overzicht welke testen in welke situaties en voor welke doelgroepen het meest geschikt zijn, is hier te vinden.
Directe diagnostiek
Detectie van het SARS-CoV-2-virus kan gedaan worden met (real-time) reverse-transcriptie-PCR (RT-PCR) of een andere nucleic acid amplification technique (NAAT) voor detectie van viraal RNA. Voorbeelden van andere NAAT zijn transcription-mediated amplification (TMA) en loop-mediated isothermal amplification (LAMP). Uiteraard dient voor een optimale detectie van het virus, onafhankelijk van de techniek, de monsterafname – diepe nasofarynx(neus)wat en orofarynx(keel)wat – op de juiste wijze plaats te vinden. SARS-CoV-2-RNA lijkt bij personen met COVID-19 iets beter aantoonbaar in nasofarynxuitstrijken dan in orofarynxuitstrijken. Het blijft belangrijk om beide af te nemen, omdat er personen zijn die alleen op een van de twee locaties positief zijn. Om materiaal te besparen is het mogelijk om met één wattenstok zowel neus als keel te bemonsteren, twee wattenstokken in één buis met verzendmedium te versturen, of materialen gepoold te testen. Voor toelichting, zie de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek bij deze richtlijn. Voor directe diagnostiek bij kinderen en speciale doelgroepen zie de desbetreffende paragraaf verderop in deze richtlijn.
De gevoeligheid van de PCR op naso- en orofarynxuitstrijken lijkt het grootst vanaf de eerste dag tot dag 4 à 5 na start van klachten en neemt daarna geleidelijk af. Een deel van de personen is al positief in de PCR vóór het begin van de klachten (presymptomaten) en er blijkt een aanzienlijk aantal mensen te zijn dat volledig asymptomatisch blijft, maar wel PCR-positief is. De virale load blijkt niet veel te verschillen tussen asymptomaten, presymptomaten en mensen met klachten (Mizumoto 2020).
Bij personen met ernstige klachten met negatieve naso- en orofarynxuitstrijken hebben monsters uit de diepere luchtwegen zoals sputum of bronchoalveolaire lavage (BAL)-vloeistof een grotere gevoeligheid. Op de website van de Federatie Medische Specialisten (FMS) staat een leidraad voor diagnostiek, die vooral gericht is op patiënten in het ziekenhuis.
Ook kan, met name bij klachten die langer dan 7 dagen bestaan, een PCR op feces geprobeerd worden. Een PCR op feces is variabeler in positiviteit dan die op een naso-/orofarynxuitstrijk, met een trend dat de PCR op feces later positief wordt en langer positief blijft dan die op een naso-/orofarynxuitstrijk.
Sommige personen kunnen nog wekenlang, ook na resolutie van klachten, positief voor viraal RNA blijven in naso- of orofarynxuitstrijken, veelal met een lage virale load. Dit hoeft niet te betekenen dat ze ook infectieus zijn.
De PCR-testen voor SARS-CoV-2 in Nederland zijn oorspronkelijk gericht op twee targets: het E-gen en het RdRP-gen. Met de ervaring die daarmee is opgedaan, hebben de meeste laboratoria ervoor gekozen om alleen nog voor het meest gevoelige E-gen te testen om tijd te besparen en het gebruik van reagentia bij schaarste in te perken. Inmiddels zijn er protocollen waarin de originele ‘Corman’ RdRP-gen-PCR geheel SARS-CoV-2-specifiek en vergelijkbaar gevoelig als de E-gen-PCR gemaakt is (Corman 2020).
De amplificatiecurves dienen goed te worden beoordeeld (zoals bij iedere PCR-analyse en zeker bij hogere Ct-waarden boven Ct 35). Is de curve afwijkend, onbetrouwbaar of moeilijk te interpreteren, dan is zeker bij een epidemiologisch onverwachte positieve uitslag confirmatie nodig. Er is nu een diversiteit aan in-house en commerciële RT-PCR-testen die verschillende genen, één of meerdere, als target gebruikt. In validaties met kwaliteitspanels van het RIVM en kwaliteitsrondzendingen georganiseerd door het RIVM zijn deze vergelijkbaar gevoelig (zie voor meer detail de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek en de rapportages van november 2020 en februari 2021).
Een positieve PCR-uitslag met een hoge Ct-waarde is voor patiëntendiagnostiek en -behandeling onverminderd relevant. Voor screening in teststraten en in BCO kunnen positieve PCR-uitslagen met hoge Ct-waarden mogelijk duiden op een mindere besmettelijkheid van bijbehorende geteste personen, zoals o.a. wat langer na infectie. Om GGD’en handvatten te geven wordt geadviseerd aan het laboratorium om per workflow regelmatig de Ct-verdeling in kaart te brengen om de Ct-grens op het 90ste percentiel vast te stellen waarboven een PCR-resultaat als zwak-positief geduid kan worden. Bij rapportage van het PCR-resultaat in CoronIT kan dit in een commentaarveld bij de uitslag meegegeven worden. De zwak positieve testuitslag kan door de GGD-arts samen met de anamnese beoordeeld worden, om het verdere beleid te bepalen.
Een aantal laboratoria gebruikt een volautomatisch testsysteem dat op transcription-mediated amplification (TMA) is gebaseerd, een andere techniek dan PCR die ook viraal RNA aantoont, maar zonder reverse transcriptie zoals bij PCR. Het systeem meet ‘relative light units’ (RLU) en geeft kwalitatieve uitslagen (positief of negatief) in plaats van semi-kwantitatieve resultaten (Ct-waarden) zoals de PCR. Ook testsystemen die gebruik maken van loop-mediated isothermal amplification (LAMP) zijn in gebruik genomen. Deze techniek berust ook op de vermenigvuldiging van viraal RNA, nadat het met reverse transcriptie in DNA is omgezet. De LAMP is meestal sneller (resultaat binnen een uur) dan de meeste PCR's, afhankelijk van of de workflow extractie van viraal RNA uit het monster nodig heeft of niet. Betreft gevoeligheid zit de TNO-LAMP die in GGD teststraten gebruikt wordt tussen de reguliere PCR en de antigeentesten in.
Er zijn naast de reguliere NAAT-testen ook moleculaire point-of-care-testen (mPOCT) op de markt gekomen, die vooral worden gebruikt voor spoeddiagnostiek vanwege de snel beschikbare resultaten (binnen een uur). Ze zijn ook gemakkelijker uit te voeren, zodat ze gebruikt kunnen worden op (laboratorium) locaties die niet over een routinematig moleculair diagnostisch laboratorium beschikken. Ze zijn vaak niet geschikt om grote monsteraantallen te verwerken. Deze testen zijn er van verschillende merken die wel of geen Ct-waarde leveren, in het laatste geval alleen een kwalitatieve uitslag (positief of negatief).
Zowel TMA als LAMP en sommige mPOCT zijn dus (meestal) niet in staat om zwak-positief van positief te onderscheiden, waardoor anamnese belangrijk is om te bepalen of het gaat om een acute/lopende infectie of om rest-RNA na een doorgemaakte infectie.
Antigeenzelftesten
Antigeenzelftesten berusten op dezelfde principes als de antigeentesten. Voor exacte plaatsbepaling van de inzet van zelftesten, zie Testen (RIVM.nl).
Ademtest
Een relatief recente vorm van diagnostiek is de ademtest, ook wel elektronische neus (eNose) genoemd. Deze methode is gebaseerd op elektronische analyse van uitademingslucht van SARS-CoV-2-geïnfecteerde patiënten waarbij een specifiek patroon van vluchtige stoffen als gevolg van(patho)fysiologische processen gemeten wordt. Validatie in de GGD-teststraatsetting heeft laten zien dat deze methode daar infecties betrouwbaar kan uitsluiten, maar minder specifiek is, waardoor voor verdachte personen vervolgdiagnostiek met een specifieke confirmatietest plaats dient te vinden (de Vries 2021).
Directe diagnostiek bij kinderen en speciale doelgroepen
Voor de GGD-teststraatsetting wordt geadviseerd om kinderen tot en met 12 jaar te bemonsteren via een orofarynxuitstrijk gecombineerd met een mid-turbinate-uitstrijk. Mid-turbinate bemonstering (bemonstering van het mid-inferieure deel van de onderste neusschelp) is een minder diepe neusbemonstering dan de nasofarynxuitstrijk. Dit is wel dieper dan het vestibulum nasi (‘neuspeutergebied’). Indien gecombineerde orofaryngeale/mid-turbinate afname echt niet slaagt, is een ander alternatief mid-turbinate afname in beide neusgaten en niet orofaryngeale afname alleen, omdat deze meer sensitiviteitsverlies geeft (Palmas 2020). Veelal slaagt echter de orofaryngeale afname en een praktische oplossing kan zijn om desgewenst daarna een korte pauze in te lassen alvorens tot mid-turbinate afname over te gaan. Ook is speeksel verkregen met de ‘sabbelwatten’ in voorkomende gevallen een alternatief.
Bij jonge kinderen, bij wie niet altijd een neus-/keeluitstrijk afgenomen kan worden, kan immers overwogen worden om PCR te verrichten op speeksel afgenomen met een speekselspons. Over de gevoeligheid van de PCR op speeksel t.o.v. een PCR op een naso-/orofarynxuitstrijk zijn in de literatuur wisselende berichten. Op de manier zoals speeksel met een speekselspons afgenomen wordt in Nederland voor diverse studies en bij kinderen onder de 6 jaar, is er een goede correlatie tussen de uitslagen van de PCR op speeksel en naso- en orofarynxmonster. Bij laagste loads in nasofarynx en orofarynx bestaat de kans dat de PCR op speeksel negatief is.
Ook kunnen orofaryngeale/mid-turbinate bemonstering en speekseldiagnostiek in uitzonderlijke gevallen ingezet worden bij andere personen waarbij afname van een naso-/orofarynxuitstrijk niet mogelijk is (patiënten van alle leeftijden in de gehandicaptenzorg en in de (psycho)geriatrie).
Het is voor zo microbiologisch-adequate en prettig mogelijke testafname belangrijk om gerichte aandacht te besteden aan kinderen en hun ouders en andere speciale doelgroepen. Zie de paragraaf ‘Afnametechniek en beschermingsmaatregelen’ voor verdere informatie.
Voor kinderen tot en met 12 jaar kunnen voorts in de basis andere regels gelden, zie de Handreiking bij neusverkouden kinderen.
Afnametechniek en beschermingsmaatregelen
Voor afnametechniek van de oro-/nasofarynxmonsters, zie de bijlage Afnametechniek specifieke virale diagnostiek. Voor orofaryngeale/mid-turbinate bemonstering in de GGD-teststraatsetting kunnen dezelfde wattenstokken gebruikt worden. Afhankelijk van het beleid van de GGD zal het om een tweetal of om 1 wattenstok(ken) gaan. Indien 2 wattenstokken gebruikt worden, wordt de keelwattenstok, zoals gebruikelijk, voor orofaryngeale bemonstering gebruikt en de nasofarynxwattenstok voor mid-turbinate bemonstering. Indien 1 wattenstok gebruikt wordt, kan de nasofarynxwattenstok voor orofarynxbemonstering gebruikt worden, waarbij het belangrijk is ook de keelbogen met de zijkant van de wattenstok te bemonsteren vanwege de kleinere kop. Monsterafname voor mid-turbinate bemonstering gebeurt op dezelfde wijze als de nasofaryngeale afname, alleen minder diep. Dat wil zeggen dat de wattenstok horizontaal (en niet verticaal) ingebracht dient te worden. Voor kinderen in de leeftijd tot en met 12 jaar dient het begin van de kop van de wattenstok, ofwel de overgang van steel naar afnamedeel 1-2 cm diep ingebracht te worden, of dient de wattenstok tot de eerste weerstand ingebracht te worden. Na inbrengen op de beoogde afstand wordt de wattenstok een paar (4-5) keer snel rondgedraaid.
Voor het afnemen van speeksel is een specifiek systeem geëvalueerd. Zie ook de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek.
Het is belangrijk bij testafname gerichte aandacht te besteden aan kinderen en hun ouders, en andere speciale doelgroepen. Voor handreikingen betreffende communicatie en orofaryngeale/mid-turbinate afnametechniek bij kinderen kan ook de online NSPOH-trainingsmodule paragraaf ‘Afname bij kinderen’ geraadpleegd worden (ontwikkeld door de NSPOH in opdracht van GGD GHOR NL).
Voor hygiënemaatregelen bij afname, zie Generiek draaiboek, bijlage 8: ‘Hygiënemaatregelen’, paragraaf ‘Bescherming bij monsterafname’ (pagina 2). Het advies is om betreft mondneusmasker bij afname diagnostisch materiaal minimaal een chirurgisch mondneusmasker type IIR te gebruiken (of een FFP1 masker, mits beschikbaar).
Uitvoerende laboratoria
Na de initiële gefaseerde opschaling van de diagnostiek, is er inmiddels een groot aantal laboratoria waar diagnostiek naar SARS-CoV-2 op neus- en keelmonsters kan worden uitgevoerd. Meerdere laboratoria kunnen ook een PCR op speeksel of feces uitvoeren. Neem hiervoor eerst contact op met het microbiologisch laboratorium of dat daar mogelijk is. Voor speeksel hebben laboratoria hun technieken gevalideerd met kwaliteitspanels.
Voor een overzicht van de betreffende laboratoria en voor aanvullende informatie over transport, laboratoriumveiligheid en afnamematerialen, zie de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek.
Indirecte diagnostiek
Er zijn diverse antistoftesten in ELISA-format ontwikkeld en geëvalueerd en beschikbaar voor diagnostiek. Er zijn testen voor IgM en IgG apart en testen die totaal-Ig meten. Omdat het enige tijd duurt voor een antistof is opgebouwd, zijn deze testen pas toepasbaar vanaf 10 tot 14 dagen na start van klachten en optimaal vanaf een week of drie. De antistofrespons lijkt minder te zijn bij mensen die milde klachten hebben gehad (rapportage taskforce serologie, 15 juli 2020). Hierdoor hebben ze maar beperkte toepassing voor acute patiëntenzorg of als ingang voor bron- en contactonderzoek (Wise 2020). Ook zijn er meerdere antistofsneltesten of point-of-care-testen ontwikkeld. In een gepoolde evaluatie door meerdere Nederlandse laboratoria, schieten deze testen tekort in gevoeligheid bij personen met milde klachten en bij recente klachten (rapportage taskforce serologie, 15 juli 2020).
Antistofbepalingen kunnen een indicatie geven van een doorgemaakte infectie, maar geven geen uitsluitsel over beschermende immuniteit. Ook is nog niet bekend in hoeverre de aanwezigheid van antistoffen transmissie voorkomt.
Niet-microbiologische diagnostiek
Voor opgenomen patiënten kan een CT-scan een goede aanvulling zijn om klinische verdenking op COVID-19 en ernst van de infectie in te schatten (FMS 2020). Een CT-scan is geen vervanging van de meer specifieke PCR om een uiteindelijke diagnose te stellen.
Typering voor bron- en contactonderzoek
Typeren met next-generation sequencing (NGS) is mogelijk voor (kiem)surveillance, uitbraakonderzoek en bron- en contactonderzoek bij het Erasmus MC en RIVM-IDS. Meer informatie over kiemsurveillance is hier te vinden op, met een verdere link naar informatie over gedetecteerde virusvarianten.
Virusvarianten en diagnostiek
Het virus kan veranderen door mutaties. Afhankelijk van waar deze optreden kunnen de mutaties in virusvarianten invloed hebben op diagnostiek. Een recent voorbeeld uit de moleculaire diagnostiek is de zogenaamde ’S-gen dropout’. Dit betekent een signaalverlies van het S-gentarget bij bepaalde moleculaire testen, die (onder andere) dat target-gen dat codeert voor het spike (S)-proteïne gebruiken. Andere gentargets zijn dan nog wel positief. Hoewel dit daarmee een mogelijke aanwijzing kan zijn, is het niet exclusief voor zogenaamde variants of concern (VOC) die mutaties in het S-gen bevatten. Met toenemende evolutie van diverse varianten neemt het risico op uitvallen van targets door mutaties toe. Dit is al gebeurd met S-gen en N-gen target testen. Daardoor wordt het toenemend relevant om toch voor meer dan één target te testen. Zie verder Varianten van het coronavirus SARS-CoV-2 | RIVM.
Aanvullende informatie ten aanzien van diagnostiek
Zie de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek.
Risicogroepen
Verhoogde kans op infectie
Personen ≥ 18 jaar met een verstandelijke handicap die in een instelling wonen en personen woonachtig in een verpleeghuis hebben een verhoogde kans op infectie.
Op basis van de huidige literatuur lijken zwangere vrouwen geen verhoogd risico te hebben om geïnfecteerd te worden met SARS-CoV-2, d.w.z. ze zijn niet ontvankelijker dan andere personen.

Zwangerschap
Zwangerschap: geen verhoogde kans op infectie
Op basis van de huidige literatuur lijken zwangere vrouwen geen verhoogd risico te hebben om geïnfecteerd te worden met SARS-CoV-2, d.w.z. ze zijn niet ontvankelijker dan andere personen (FMS).
Borstvoeding
Er zijn geen aanwijzingen dat een baby via de borstvoeding besmet kan worden met SARS-CoV. Wel is goede hand- en hoesthygiëne tijdens het geven van borstvoeding en andere contactmomenten belangrijk. Daarnaast wordt een kraamvrouw die COVID-19-positief is tijdens de bevalling, geadviseerd een chirurgisch mondneusmasker te dragen bij het geven van (borst)voeding (en andere contactmomenten) of de (afgekolfde) melk door een andere ouder/verzorger te laten geven tot aan het einde van de besmettelijke periode (standpunt FMS).
Zie ook hieronder de paragraaf 'Zwangerschap: verhoogde kans op ernstig beloop' en de bijlage zwangerschap (werk) en COVID-19.
Verhoogde kans op ernstig beloop
Personen ouder dan 70 jaar
Mensen die ouder zijn dan 70 jaar hebben een verhoogd risico op ernstig beloop van COVID-19.
Volwassenen (≥ 18 jaar) met onderliggende ziekten
Volwassenen met bepaalde onderliggende aandoeningen hebben ook een groter risico op een ernstig beloop van COVID-19. Het gaat om volwassenen met:
- chronische afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen, die vanwege de ernst onder behandeling van een longarts zijn;
- een chronische stoornis van de hartfunctie, die daardoor in aanmerking komen voor de griepprik;
- diabetes mellitus: slecht ingestelde diabetes of diabetes met secundaire complicaties;
- ernstige nieraandoeningen die leiden tot dialyse of niertransplantatie;
- verminderde weerstand tegen infecties door medicatie voor auto-immuunziekten, na orgaan- of stamceltransplantatie, bij hematologische aandoeningen, bij (functionele) asplenie*, bij aangeboren of op latere leeftijd ontstane ernstige afweerstoornissen waarvoor behandeling nodig is, of tijdens en binnen 3 maanden na chemotherapie bij kankerpatiënten;
- een onbehandelde hivinfectie of een hivinfectie met een CD4-getal < 200/mm3;
- ernstig leverlijden in Child-Pugh classificatie B of C;
- morbide obesitas (BMI > 40).
* Vanwege een mogelijk verhoogd risico op een secundaire pneumokokkenpneumonie en niet een verhoogd risico op ernstige COVID-19.
Onder deze patiëntengroepen is er een aantal aandoeningen waarbij het risico op overlijden bij COVID-19 sterk verhoogd is, namelijk vergelijkbaar met dat van mensen rond de 70 jaar:
- een hematologische maligniteit gediagnosticeerd in de afgelopen 5 jaar;
- ernstig nierfalen c.q. (pre)dialyse;
- een orgaan- of beenmergtransplantatie;
- een primaire immuundeficiëntie;
- het syndroom van Down;
- neurologische aandoeningen waardoor de ademhaling gecompromitteerd is;
- morbide obesitas (body mass index (BMI) >40).
Patiënten met deze aandoeningen zijn geprioriteerd voor COVID-19-vaccinatie (zie advies Gezondheidsraadadvies 4 februari 2021).
Voor kinderen van 12 jaar en ouder met onderliggend lijden zijn separaat adviezen opgesteld door de Gezondheidsraad (zie advies Gezondheidsraad 9 juni 2021). Zie ook Kinderen, school en COVID-19 | RIVM.

Zwangerschap
Zwangerschap: verhoogde kans op ernstig beloop
De zwangere zelf
Zwangeren hebben meer risico om ernstig ziek te worden van COVID-19 en zwangerschapscomplicaties te ontwikkelen. Dit geldt met name voor het derde trimester (≥28 weken) van de zwangerschap vanwege de mechanische beperking door de groeiende buik met als gevolg verkleining van de longcapaciteit, waardoor er vaker complicaties zoals een pneumonie optreden. Hoewel een ernstig verloop van COVID-19 bij vrouwen in de vruchtbare leeftijdsfase weinig voorkomt, hebben zwangeren met COVID-19 meer risico opgenomen te worden op de intensive care en is er bij hen vaker noodzaak tot invasieve beademing in vergelijking met leeftijdgenoten (NethOSS/NVOG).
Extra risico op een ernstig beloop is aan de orde wanneer er sprake is van onderliggend lijden (pre-existente comorbiditeit) of van reeds bestaande zwangerschapscomplicaties. Daarnaast komen uit de literatuur verschillende risicofactoren voor een ernstig beloop naar voren zoals toenemende leeftijd van de zwangere (zie de bijlage Zwangerschap (werk) en COVID-19 bij deze richtlijn).
Ongeboren kind
Zie Zwangerschap en COVID-19 | RIVM. Voor meer informatie over de risico's voor het ongeboren kind zie de bijlage zwangerschap (werk) en COVID-19.
Vaccinatie
Zwangere vrouwen krijgen het advies om zich te laten vaccineren met de mRNA-vaccins van Pfizer en Moderna. Dat geldt ook voor gezonde zwangeren; vaccinatie is veilig en effectief (zie ook Vaccineren tijdens zwangerschap | RIVM).
Als een zwangere de basisserie heeft gehad, wordt ze ook uitgenodigd voor een boosterprik. Voor zwangere vrouwen geldt dat mRNA-vaccins (Pfizer en Moderna) in de basisserie veilig zijn bevonden. De verwachting is dat de bijwerkingen na de boosterprik niet vaker of ernstiger zijn dan na de basisserie met mRNA-vaccins. Een boostervaccinatie wordt geadviseerd door de NVOG. Deze boostervaccinatie kan ongeacht de termijn van de zwangerschap worden gegeven, en ongeacht de basisserie.
Zie ook hierboven de paragraaf 'Zwangerschap: geen verhoogde kans op infectie' en de bijlage zwangerschap (werk) en COVID-19.

Arbo
Aandachtspunten rondom inzet kwetsbare medewerkers
Op lci.rivm.nl/kwetsbare-medewerkers vindt u de definitie en uitgangspunten voor de inzet van kwetsbare medewerkers. Zie ook Bijlage zwangerschap (werk) en COVID-19.
Epidemiologie
Voorkomen in Nederland
Actuele informatie over het nieuwe coronavirus (COVID-19). Zie ook coronadashboard.rijksoverheid.nl. Actuele informatie over het aantal patiënten dat is opgenomen (geweest) op de IC is te vinden op de website van NICE.
Preventie
Immunisatie
Vaccin tegen COVID-19
Vanaf januari 2021 wordt de Nederlandse bevolking gefaseerd opgeroepen voor vaccinatie tegen COVID-19. Op 24 december 2020 is de Richtlijn Uitvoering COVID-19-vaccinatie 2021 gepubliceerd. In deze professionele richtlijn staan de kaders voor de uitvoering van COVID-19-vaccinatie en de medische informatie over de uitvoering. De richtlijn wordt met regelmaat geactualiseerd: COVID-19 is een nieuwe ziekte en diverse vaccins zijn in ontwikkeling. Zodra er een wijziging is, bijvoorbeeld naar aanleiding van uitkomsten van postmarketing surveillance, of als er een nieuw vaccin in Nederland beschikbaar is, zal de richtlijn worden aangepast. Professionals kunnen extra informatie vinden op de website https://www.rivm.nl/covid19vaccinatieprofessionals, in de e-learning of bij de veelgestelde vragen en zich aanmelden voor de nieuwsbrief COVID-19-vaccinatie.
Overige vaccins
BCG-vaccin
Er is (nog) geen bewijs dat het BCG-vaccin werkt tegen coronavirussen. De academische ziekenhuizen in Nijmegen en Utrecht hebben bekend gemaakt een onderzoek te starten naar de mogelijke werkzaamheid van het vaccin om zorgmedewerkers beter te beschermen tegen het coronavirus. Het RIVM levert het BCG-vaccin alleen aan GGD’en voor de indicatie om kinderen te vaccineren tegen tuberculose. Met de huidige kennis is het vooralsnog dus niet zinvol om het voor risicogroepen of gezondheidsmedewerkers buiten de onderzoekssetting te indiceren in het kader van de bestrijding van de huidige epidemie.
BMR-vaccin
Er is (nog) geen bewijs dat het BMR-vaccin ook werkt tegen coronavirussen. Er is een onderzoek gepubliceerd dat suggereert dat de antistoffen die opgewekt worden door het BMR-vaccin (vooral tegen de rodehond) mogelijk ook zou werken tegen het nieuwe coronavirus. Deze zogenaamde kruisreagerende antistoffen zijn echter niet aangetoond in het laboratorium. Er is op dit moment onvoldoende bewijs dat een BMR-vaccinatie echt bescherming biedt tegen het nieuwe coronavirus. Daarom is het dus nog niet zinvol om personen, die niet eerder met BMR gevaccineerd zijn, extra te vaccineren.
Andere vaccins
Aanvullende vaccinatie tegen pneumokokken (PPV23) wordt ten tijde van de COVID-19-pandemie in voorjaar 2020 vooralsnog niet geadviseerd ter preventie van een secundaire bacteriële pneumonie bij 65-plussers met een SARS-CoV-2-infectie (zie advies).
In het licht van de COVID-19-pandemie heeft de Gezondheidsraad op 20 april 2020 geadviseerd om dit jaar met voorrang een pneumokokkenvaccinatie te geven aan ouderen tussen de 70 en 79 jaar, afhankelijk van de beschikbaarheid van vaccin en uitvoeringsaspecten. Mochten er onvoldoende vaccins beschikbaar zijn, dan adviseert de commissie eerst de groep 75 tot en met 79-jarigen te vaccineren. Daarnaast adviseert de Gezondheidsraad om mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt en daardoor longschade hebben opgelopen voorlopig ook te kenmerken als medische risicogroep. Lees hier het gehele rapport. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 30 april 2020 op beide punten een positief advies uitgebracht. In deze link vindt u de bijbehorende kamerbrief. Op basis van de beschikbare hoeveelheid vaccins zal er in het najaar 2020 een nationaal aanbod van pneumokokkenvaccinatie zijn aan iedereen die dit jaar 73 tot en met 79 jaar wordt (iedereen geboren van 1-1-1941 t/m 31-12-1947). Voor aanvullende informatie zie de factsheet Pneumokokkenvaccinatie voor ouderen. Voor personen die COVID-19 hebben gehad, zijn exacte criteria gedefinieerd voor wanneer zij in aanmerking komen voor PPV23-vaccinatie. Deze criteria zijn te vinden op de website van het Zorginstituut NL. De indicatie voor de PPV23-vaccinatie wordt gesteld door de longarts.
Algemene preventieve maatregelen
Zie de informatie 'Nederlandse maatregelen' van de Rijksoverheid.
Vanaf 1 juni moet iedereen* in Nederland met één of meer van de volgende klachten thuisblijven:
*Voor kinderen tot en met 12 jaar kunnen andere regels gelden, zie de Handreiking bij neusverkouden kinderen. Omdat SARS-CoV-2 met name via druppels maar ook via handen wordt verspreid, zullen algemene hygiënemaatregelen zoals handen wassen, hygiëne bij het bereiden van voedsel en dranken, nies-/hoesthygiëne etc., nuttig zijn om de transmissie te voorkomen en de epidemie te beperken. Deze maatregelen zullen het krijgen van COVID-19 niet volledig kunnen voorkomen.
|
Handhygiëne en reiniging conform de richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie in de openbare gezondheidszorg. Informatie over preventieve maatregelen ten aanzien van SARS-CoV-2 in afvalwater vindt u op de STOWA-website.

Arbo
Preventieve maatregelen voor zorgmedewerkers
Preventieve maatregelen voor zorgmedewerkers
Bij zorgmedewerkers is extra aandacht nodig voor:
- toepassen van handhygiëne;
- geen handen geven;
- hoesten en niezen in de elleboog;
- papieren zakdoekjes gebruiken;
- juist gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zoals schort, handschoenen, veiligheidsbril en mondneusmasker (zie tabel);
- gebruik medische hulpmiddelen patiëntgebonden of gebruik disposables.
Persoonlijk beschermingsmiddel |
Minimale eis |
Opmerkingen |
Handschoenen |
Latex, nitril EN 374-1,2 en EN 455-1,2,3,4 zichtbaar op de doos |
|
Halterschort, schort lange mouwen |
Spatwaterdicht |
|
Veiligheidsbril, faceshield, ruimzichtsbril, disposable bril |
Aanwezigheid oogbescherming aan zijkanten |
Desinfectie met alcohol 70% bij meermalig gebruik |
Ademhalingsbeschermings maskers* |
FFP2/ FFP1
Op ieder masker vermelding CE met 4-cijferig nummer |
|
Chirurgisch mondneusmaskers* |
|
|
* Zowel het chirurgisch mondneusmasker als ademhalingsbeschermingsmasker kan 3 uur achtereen, bij verschillende bevestigde personen, gedragen worden. Tussentijds op- en afzetten mag alleen als de buitenkant van het masker geheel niet wordt aangeraakt door handen of oppervlakken.
** De Federatie Medisch Specialisten heeft een overzicht van deze medische procedures gepubliceerd.
*** Bronnen: Persoonlijke beschermingsmiddelen (WIP), Mask use in the context of COVID-19 (WHO) en Guidance for wearing masks (CDC).
Advies mondneusmaskers
Voor gezondheidszorgmedewerkers wordt geadviseerd een chirurgisch mondneusmasker type IIR te dragen bij de verzorging van patiënten met (verdenking) COVID-19. Op basis van de huidige kennis over de transmissieroute van COVID-19 biedt dit voldoende bescherming (WHO 2020b).
Bij zorghandelingen waarbij aerosolen vrij kunnen komen, is het altijd nodig een FFP2-ademhalingsbeschermingsmasker te dragen (WHO 2020b).
Bij situaties met intensieve blootstelling aan COVID-19-patiënten (bijvoorbeeld bij langdurig nauw contact of slechte ventilatie) kan uit voorzorg gebruik van een FFP2-masker overwogen worden.
Bij een verhoogde incidentie van COVID-19 gelden aanvullende maatregelen voor het preventief dragen van mondneusmaskers. In de volgende bijlagen en documenten staan adviezen en achtergronden beschreven over het (preventief) dragen van mondneusmaskers en andere PBM in verschillende zorgsettings:
- Onderbouwing beleid mondneusmaskers;
- OMT-advies Preventief gebruik mondneusmaskers langdurige zorg;
- Advies OMT 97, deel 2;
- Leidraad persoonlijke bescherming in de (poli)klinische setting van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) onder Preventie.
- Mondneusmaskers voor zorgmedewerkers;
- PBM bij verzorging, verpleging of medische behandelingen buiten het ziekenhuis;
- Beleid PBM bij Wmo-ondersteuning.
Extramurale zorg
Algemene uitgangspunten voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn te vinden in de bijlage Uitgangspunten PBM buiten het ziekenhuis. Ook is bij deze richtlijn het Beleid voor PBM Wmo-ondersteuning opgenomen.
Intramurale acute zorg
Voor het infectiepreventiebeleid in de intramurale acute zorg wordt het eigen ziekenhuisbeleid gevolgd.


Arbo
Zwangerschap
Preventieve maatregelen op het werk voor zwangeren
Zie bijlage Zwangerschap, werk en COVID-19.
Reiniging, desinfectie en sterilisatie
Conform de richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie in de openbare gezondheidszorg.
Aanvullende adviezen voor intramurale patiëntenzorg
Specifiek voor intramurale patiëntenzorg gelden de volgende aanvullende adviezen: Intensivering van reiniging en desinfectie van hand- en contactpunten in de patiëntenkamer naar tweemaal per dag. Contactoppervlakten in de onderzoeks- of behandelruimte worden na gebruik gereinigd en gedesinfecteerd. Bij ontslag uit een patiëntenkamer vindt er een eindreiniging- en desinfectie plaats. De medewerkers dragen hierbij persoonlijke beschermingsmiddelen. Voor de afvoer en verwerking van afval en linnengoed gelden de reguliere hygiënemaatregelen en bijpassende instructies van de schoonmaak- en facilitaire medewerkers.
Maatregelen bij postmortale zorgverlening
Overleden personen worden na overlijden door medewerkers gewassen en verzorgd in persoonlijke beschermingsmiddelen (schort met lange mouwen en handschoenen), gevolgd door handhygiëne. Hierna gelden geen bijzondere maatregelen meer behalve de standaardhygiënemaatregelen rond een stoffelijk overschot, aangezien er geen druppels of aerosolen meer worden geproduceerd. Zie ook Vragen en antwoorden postmortale zorgverlening op de RIVM-website en de bijlage COVID-19 en overlijden.
Volg voor de meest actuele informatie altijd (Lab)Inf@ct.
Maatregelen
Meldingsplicht
COVID-19 is per 28 januari 2020 aangemerkt als groep A-meldingsplichtige ziekte. Normaliter betekent dit dat al bij een vermoeden van de ziekte direct de GGD van de woon- of verblijfplaats van de bevestigde persoon geïnformeerd dient te worden. Per 1 juni 2020 heeft het melden van een vermoeden van deze ziekte zijn functie verloren, omdat bij ongeveer 80% van de personen met COVID-19 de infectie (zeer) mild verloopt en men zich bij klachten direct kan (zelf)testen. Voor de huidige epidemie geldt daarom tot nader order dat alleen door het laboratorium bevestigde personen gemeld dienen te worden aan de GGD.
Meldingscriterium: iedereen bij wie door middel van gevalideerde PCR of andere nucleïnezuuramplificatietest of een in Nederland gevalideerde antigeen(snel)test een infectie met SARS-CoV-2 is vastgesteld. (Zie aanvullende informatie diagnostiek).
Melding van een bevestigde persoon stelt de GGD in staat om maatregelen te nemen om verdere verspreiding tegen te gaan. De GGD zal indien nodig bron- en contactonderzoek instellen.
Bij een groep A-meldingsplichtige ziekte coördineert de LCI de respons. De GGD meldt binnen 24 uur aan het CIb en levert gegevens voor de landelijke surveillance van meldingsplichtige ziekten.
Als er in een instelling meerdere personen met klachten en symptomen passend bij COVID-19 zijn, kan er sprake zijn van meldingsplicht op basis van artikel 26 Wet publieke gezondheid (zie draaiboek Artikel 26-meldingen).
Casusdefinitie positief persoon: iedereen bij wie door middel van gevalideerde PCR of andere nucleïnezuuramplificatietest of een in Nederland gevalideerde antigeen(snel)test (ook zelf afgenomen) een infectie met SARS-CoV-2 is vastgesteld. (Zie aanvullende informatie diagnostiek).
Naast de meldingsplicht geldt er een zelfzorgadvies voor personen die middels zelftest positief zijn bevonden, zij gaan in isolatie waarvoor verdere instructies staan vermeld op de website van de Rijksoverheid.
Definitie herinfectie
GGD’en kunnen in OSIRIS, het landelijke surveillancesysteem van meldingsplichtige ziekten van het CIb/RIVM, aangeven of er verdenking is op een herinfectie.
De volgende definities worden hiervoor gebruikt:
- Verdenking herinfectie met eerdere positieve testuitslag: persoon met een bevestigde SARS-CoV-2-infectie, met een symptoomvrije periode EN een periode van ten minste 8 weken na de eerste ziektedag* van een eerdere bevestigde SARS-CoV-2-infectie.
- De GGD kan hierbij aangeven of de eerdere uitslag bekend is bij de GGD (en zo ja wat het meldingsnummer was) of dat de eerdere positieve uitslag niet gemeld is bij de GGD.
- Verdenking herinfectie zonder eerdere positieve testuitslag: persoon met een bevestigde SARS-CoV-2-infectie, met een symptoomvrije periode EN een periode van ten minste 8 weken na de eerste ziektedag van een eerdere ziekteperiode waarbij een SARS-CoV-2-infectie waarschijnlijk was, omdat de persoon nauw contact was (categorie 1 of 2) van een index met een bevestigde SARS-CoV-2-infectie.
* Of na de datum van testen als de 1e ziektedag ontbreekt.
De periode van 8 weken na de eerste ziektedag (of na de datum van testen als de 1e ziektedag ontbreekt) is gebaseerd op de waarschijnlijkheid dat de positieve test daadwerkelijk een herinfectie is. Deze grens van 8 weken wordt momenteel nog niet onderbouwd door uitgebreide literatuur. Soms treden herinfecties na een kortere klachtenvrije periode op, met bijvoorbeeld verschillende viruslineages (zie paragraaf Maatregelen naar aanleiding van een geval). Voorlopig houden we echter de grens van 8 weken aan voor het melden van een herinfectie in OSIRIS. Dit beleid kan herzien worden indien nieuwe wetenschappelijke inzichten hiervoor aanleiding geven.
Bronopsporing
Brononderzoek is in deze fase van de pandemie niet standaard nodig. De bron van infectie wordt niet actief nagegaan. Er worden geen maatregelen geadviseerd ten aanzien van de bron, behalve isolatie van een positief geval.
Wees lokaal, regionaal en landelijk alert op bijzondere clustering van cases. Doe nader onderzoek als dat het geval is en neem zo nodig aanvullende maatregelen (zie ook Handreiking maatregelen bij clusters en lokale verheffingen van COVID-19).
Contactonderzoek
In principe is de verantwoordelijkheid om contacten te informeren per 11 april 2022 bij de individuele burger komen te liggen (zie ook de Tweede Kamerbrief van 1 april jl. en het advies van het 144e OMT). De index dient zelf in isolatie te gaan en zijn/haar contacten te informeren. De index kan voor verdere instructies hierover verwezen worden naar de webpagina https://quarantainecheck.rijksoverheid.nl.
De GGD doet ten behoeve van de surveillance bron- en contactonderzoek door een dagelijkse steekproef. Dit gebeurt bij een aantal cases waarbij de GGD contact heeft met de index en de OSIRIS-vragenlijst afneemt.
In alle andere gemelde gevallen is het ter overweging aan de GGD zelf of zij bron- en contactonderzoek inzetten (te denken valt aan meldingen binnen een woonvoorziening voor kwetsbare personen).
Instellingen voor langdurige zorg
Bron- en contactonderzoek blijft in instellingen voor langdurige zorg van belang om een eventuele uitbraak vast te kunnen stellen en passende maatregelen te kunnen nemen. Bij het uitvoeren van bron- en contactonderzoek en het nemen van maatregelen om verdere besmettingen zo veel mogelijk te voorkomen, kan gebruikgemaakt worden van het Behandeladvies COVID-19 van Verenso en NVAVG. GGD'en kunnen aanvullend advies op maat geven.
Bewoners van instellingen zijn veelal niet in staat zelf hun contacten te informeren. Instellingen informeren daarom contacten/medebewoners. De artsen verbonden aan de instelling (zoals specialist ouderengeneeskunde, arts voor verstandelijk gehandicapten, huisarts) zijn verantwoordelijk voor het medisch beleid in instellingen voor langdurige zorg. De instelling is verantwoordelijk voor de algemene infectiepreventiemaatregelen. De GGD kan hierin adviseren.
Definitie contacten
Contacten worden onderscheiden in drie categorieën: 1. huisgenoten; 2. overige nauwe contacten; en 3. overige (niet nauwe) contacten.
- Huisgenoten zijn contacten die in dezelfde woonomgeving leven en langdurig op minder dan 1,5 meter afstand contact hadden met de bevestigde persoon.
- Als overige nauwe contacten worden beschouwd:
2a. Personen die in totaal (binnen 24 uur) langer dan 15 minuten op minder dan 1,5 meter afstand contact hadden met de bevestigde persoon tijdens diens besmettelijke periode.
2b. In omstandigheden waarbij er een hoogrisicoblootstelling was van korter dan 15 minuten (bijvoorbeeld in het gezicht hoesten, of direct fysiek contact zoals zoenen) wordt deze persoon ook als ‘overig nauw contact’ beschouwd. - Als overige (niet nauwe) contacten worden beschouwd:
3a. Personen die langdurig contact (langer dan 15 minuten) hadden met de bevestigde persoon op meer dan 1,5 meter afstand in dezelfde ruimte, bijvoorbeeld op kantoor, in de klas of tijdens vergaderingen.
3b. Personen die op minder dan 1,5 meter contact hadden met de bevestigde persoon tijdens diens besmettelijke periode gedurende minder dan 15 minuten in dezelfde ruimte (waarbij geen sprake was van hoogrisicoblootstelling, zie 2b).
Advies
De maatregelen en adviezen verschillen per type contact.
Type contact
|
Advies |
Huisgenoten (categorie 1) |
|
Overig nauw contact (categorie 2) |
|
Overig niet nauw contact (categorie 3) |
|
* Voorwaarde voor het gebruik van zelftesten bij klachten is dat deze personen niet behoren tot een van de groepen zoals beschreven op Informatie over testen | RIVM.
Advies
De huisgenoten en overige nauwe contacten worden geadviseerd om:
- geen contact te hebben met de besmettelijke persoon;
- bij het ontstaan van klachten een zelftest te doen, ook als iemand eerder negatief is getest; kijk hier voor meer informatie over testen;
- tot en met 10 dagen na laatste blootstelling contact met kwetsbaren te vermijden.
Klachten waarbij er een indicatie is voor testen van contacten
Bij een contact van een persoon met bevestigde COVID-19 is het advies laagdrempelig te testen bij aanwijzingen van een van de klachten uit het gehele brede palet aan klachten van COVID-19. Contacten worden daarom geadviseerd te testen als zij een of meerdere van de volgende klachten hebben:
- verkoudheidsklachten zoals neusverkoudheid, loopneus, niezen, keelpijn;
- (licht) hoesten;
- plotseling verlies van reuk en/of smaak (zonder neusverstopping);
- benauwdheid;
- verhoging of koorts;
- algehele malaise;
- hoofdpijn;
- spierpijn;
- pijn achter de ogen;
- vermoeidheid en anorexie.
- koude rillingen;
- algehele pijnklachten;
- duizeligheid;
- prikkelbaarheid/verwardheid/ delier;
- buikpijn;
- diarree;
- misselijkheid, overgeven;
- conjunctivitis;
- verschillende huidafwijkingen.
De informatiebrieven voor (contacten van) positief geteste personen zijn te vinden op deze overzichtspagina. Zie ook de Quarantaine Check COVID-19 (Rijksoverheid.nl).
Kinderopvang en primair en voortgezet (speciaal) onderwijs (0 tot 18 jaar)
Op dit moment geldt er voor de kinderopvang en het primair en voortgezet (speciaal) onderwijs geen aangepast bron- en contactonderzoek anders dan in de LCI-richtlijn COVID-19 wordt aangehouden. De Handreikingen contact- en uitbraakonderzoek COVID-19 bij kinderen (0-12 jaar en 13-18 jaar) zijn daarom komen te vervallen. Wel blijven kinderopvang en scholen een bijzondere setting waarbij een aantal aandachtspunten van belang zijn:
- Voor kinderen van 0 tot en met 3 jaar geldt een aangepast test- en thuisblijfbeleid. Zie de Handreiking bij neusverkouden kinderen.
- Zie voor de informatiebrieven voor kinderopvang, basisscholen en middelbare scholen Informatiebrieven.
- Zie voor informatie rondom zelftesten in het onderwijs lesopafstand.nl en Rijksoverheid.nl.
- Zie voor informatie over kinderen en COVID-19 ook Kinderen, school en COVID-19.
Samenwerking en communicatie met de school/kinderopvang en de GGD
Voor de uitvoering van meldingen van COVID-19 (verdachte/bevestigde) personen hebben GGD’en afspraken gemaakt met de kinderopvang en scholen in de regio. Hierbij is vastgelegd met welke afdeling van de GGD de locatie contact opneemt bij vragen of bijzondere uitbraken. De kinderopvang en scholen worden geadviseerd een eigen stappenplan (handelingsperspectief) te maken met daarin hoe er wordt gehandeld bij een besmetting in de groep of klas.
Kinderen met een chronische ziekte of aandoening
De meeste kinderen met een chronische ziekte of aandoening kunnen ‘gewoon’ naar school. Alleen in zeldzame situaties zijn aangepaste adviezen nodig. De behandelend (kinder)arts zal dit bespreken of heeft gesproken met het kind en diens ouders/verzorgers over de eventuele risico’s verbonden aan naar de opvang of school gaan (zie NVK - Documenten COVID-19).
Bemanning internationale (lucht)vaart met passagiers
Categorie 1- en 2-contacten dienen tot en met dag 10 na de laatste blootstelling contact met kwetsbaren te vermijden. Voor medewerkers aan boord van vliegtuigen of internationale veerboten is dit niet altijd mogelijk door de aard van hun werkzaamheden. De medewerker mag aan het werk en draagt hierbij een chirurgisch mondneusmasker ten minste type II.
Maatregelen naar aanleiding van een geval
Bij een positieve testuitslag gaat de index in isolatie en volgt indien nodig bron-en contactopsporing door de GGD.
De geldende instructies op Rijksoverheid.nl moeten opgevolgd worden. Er zijn informatiebrieven met leefregels voor verschillende situaties beschikbaar. Voor uitbraken en clusters is een Handreiking maatregelen bij clusters en lokale verheffingen van COVID-19 beschikbaar.
Isolatie en isolatieduur
Isolatieduur na start van symptomen is minimaal 5 dagen en maximaal 10 dagen, behalve bij patiënten die in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest; zij blijven na ontslag uit het ziekenhuis tot en met 10 dagen na start van symptomen in isolatie. In bijzondere gevallen kan een langere isolatietijd nodig zijn, zoals bij aanhoudende klachten bij een persoon met een ernstige immuunsuppressie. Dit is maatwerk door GGD en hiervoor dient overleg met de behandelend arts en microbioloog plaats te vinden.
Alle personen bij wie een infectie met SARS-CoV-2 is vastgesteld door middel van gevalideerde PCR- of andere nucleïnezuuramplificatietest of een in Nederland gevalideerde antigeen(snel)test (ook zelf-afgenomen) moeten in isolatie blijven tot minimaal de periode beschreven in onderstaande tabel.
Persoon met COVID-19 |
Advies opheffen isolatie |
Ziekenhuispatiënten en ziekenhuismedewerkers |
|
Personen die verblijven in instellingen anders dan het ziekenhuis |
Ten minste 24 uur symptoomvrij 2,4 vanaf minimaal 5 dagen en maximaal 10 dagen na start symptomen 3
Indien de index verblijft in een instelling waarbij medebewoners een risico op een ernstig verloop van COVID-19 hebben, dan wordt de isolatie opgeheven indien de index: Ten minste 24 uur symptoomvrij 2,4 EN 48 uur koortsvrij 1 is vanaf minimaal 5 dagen en maximaal 10 dagen na start symptomen 3 |
Zorgmedewerkers in instellingen anders dan het ziekenhuis |
Ten minste 24 uur symptoomvrij 2,4 EN 48 uur koortsvrij 1 vanaf minimaal 5 dagen en maximaal 10 dagen na start symptomen 3 |
Personen in de thuissituatie |
Ten minste 24 uur symptoomvrij 2,4 vanaf minimaal 5 dagen en maximaal 10 dagen na start symptomen 3
Bij patiënten na ontslag uit ziekenhuis (ernstiger ziek): 10 dagen na de eerste ziektedag 3,4 |
Bij op het moment van afname asymptomatische personen die asymptomatisch blijven |
5 dagen na afname van monster 5 |
- Koortsvrij: temperatuur onder de 38 graden, zonder koortsremmende medicatie.
- Symptoomvrij van COVID-19: geen koorts, geen hoesten, geen keelpijn, geen neusverkoudheid. Symptomen, zoals die bekend zijn bij de bevestigde persoon en/of behandelaar passend bij hooikoorts, astma, of chronische hoest om andere redenen, vallen niet onder symptomen van COVID-19. Het nog aanwezig zijn van moeheid, anosmie en dysgeusie speelt geen rol bij de definitie van symptoomvrij, want deze klachten kunnen een paar dagen tot weken na de eerste 5-10 dagen aanhouden, zoals bekend is bij andere virale verwekkers, zonder dat nog sprake is van besmettelijkheid. Als moeheid, anosmie en/of dysgeusie de enige symptomen na 5 dagen zijn, kan de isolatie daarom opgeheven worden.
- Start symptomen = eerste ziektedag. Indien deze niet bekend is kan de datum van de monsterafname genomen worden.
- Postvirale hoestklachten (ook wel subacute hoestklachten) kunnen tot weken na start van de infectie aanhouden, zoals ook bekend is bij andere virale verwekkers, zonder dat nog sprake is van besmettelijkheid. De pathogenese hiervan is nog niet volledig duidelijk. Er zijn aanwijzingen dat dit restverschijnselen zijn na een langdurige ontsteking van het bronchiale slijmvlies na virale infectie, epitheliale beschadiging en/of een tijdelijke bronchiale hyperreactiviteit (Speich 2018). Als hoest het enige symptoom is en er sprake is van verder klinisch herstel, is na 10 dagen een langere isolatieduur niet nodig.
- Om uit te sluiten dat een bevestigde persoon in de presymptomatische fase verkeert. Indien bevestigde persoon in de presymptomatische fase verkeert, zal deze waarschijnlijk binnen 5 dagen symptomen ontwikkelen. Als er toch klachten ontstaan, wordt de isolatie verlengd met minimaal 5 en maximaal 10 dagen na de eerste ziektedag (zie in de tabel bij Personen in de thuissituatie).
Als buitenlandse reizigers die in Nederland verblijven positief testen in Nederland op COVID-19, worden de Nederlandse richtlijnen voor isolatie en BCO gehanteerd. Buitenlandse reizigers in thuisisolatie mogen niet reizen, ook niet naar hun land van herkomst. Is dit toch noodzakelijk dan wordt overlegd met de GGD en/of de LCI.
Onderbouwing isolatieduur
De meeste internationale richtlijnen gaan uit van een isolatieduur van besmette personen die gebaseerd is op tijd sinds start van symptomen bij COVID-19 oftewel de eerste ziektedag. Uit onderzoek blijkt dat 8-9 dagen na start van symptomen bij de meeste geïnfecteerde personen geen kweekbaar virus meer aantoonbaar is. Daarnaast blijkt uit studies dat geïnfecteerden in de periode van 2 dagen voor tot en met 3 dagen na de eerste ziektedag het meest besmettelijk zijn.
Per 18 februari 2022 is de minimale isolatieduur verkort van 7 naar 5 dagen na start van de klachten. De reden hiervoor zijn aanwijzingen over een kortere uitscheiding van de circulerende omikronvariant, die waarschijnlijk samenhangt met enerzijds varianteigenschappen en anderzijds opgebouwde immuniteit (door infecties en vaccinatie). Hoewel transmissie na 5 dagen isolatie niet uitgesloten kan worden, is dit residuele risico op populatieniveau acceptabel. Dit hangt ook samen met proportionaliteit van de isolatieduur in een fase van extreem hoge infectiedruk.
Indien men geen klachten meer heeft, wordt een isolatie van minimaal 5 dagen na start symptomen gehanteerd. Dit wordt beschouwd als een adequate duur om secundaire transmissie te voorkomen. Bij ernstig zieke personen (of bij aanhoudende klachten) is een langere isolatieduur aangewezen, aangezien hierbij mogelijk langer sprake kan zijn van virusuitscheiding. Een isolatieduur van maximaal 10 dagen na start symptomen lijkt adequaat om secundaire transmissie te voorkomen.
Vaak wordt aan de isolatie criteria ook een symptoom-gebaseerd criterium verbonden; minimaal 24-48 uur zonder klachten of koorts. Dat is gebaseerd op het feit dat ernstig zieke patiënten – met langer dan 5 dagen symptomen – soms ook langer replicerend (kweekbaar) virus kunnen uitscheiden. Een benadering voor het opheffen van isolatie gericht op afwezigheid van symptomen is echter niet mogelijk voor alle patiënten, omdat personen met COVID-19 langdurig klachten kunnen houden zoals hoest, vermoeidheid en anosmie/dysgeusie.
Ten slotte wordt soms geopperd een test-gebaseerde isolatieduur te hanteren, waarbij een negatieve RT-PCR-test nodig zou zijn, om isolatie op te kunnen heffen. Omdat PCR-testuitslagen langduriger positief kunnen blijven dan er replicerend (kweekbaar) virus aanwezig is, is de test-gebaseerde strategie voor de meeste besmette personen/patiënten geen optie voor het bepalen van de isolatieduur. Alleen bij specifieke patiëntengroepen (zoals bij ernstige immuunsuppressie) en/of bij hoog risico op secundaire transmissie, bijvoorbeeld bij patiënten in een instelling, kan dat in individuele gevallen door de behandelend arts en/of arts-microbioloog worden gebruikt als een van de criteria om isolatie op te heffen.
Isolatie van immuungecompromitteerde personen
Door immuunsuppressie kan de klaring van het virus vertraagd zijn, met een langere uitscheidingstijd (‘viral shedding’) tot gevolg. Hierdoor kan er langer sprake zijn van een infectierisico voor de contacten. Op individueel niveau kan niet bepaald worden bij welke immuungecompromitteerde personen hier sprake van is en of er een goede immuunrespons is geweest op (extra) vaccinaties. Bij immuungecompromitteerde patiënten in de thuissetting is – ervan uitgaande dat de contacten om de patiënt heen beschermd zijn middels (booster)vaccinatie – het beleid om dezelfde isolatieduur te hanteren als immuuncompetente personen: mits 24 uur klachtenvrij kan de isolatie worden opgeheven 5 dagen na de eerste ziektedag.
Er zijn aanwijzingen dat bij ernstig immuungecompromitteerde patiënten (waarvoor opname in ziekenhuis nodig was) de uitscheiding van replicerend (kweekbaar) virus langer kan duren dan 10-20 dagen, waarbij deze patiënten echter nog symptomen hebben en dus nog ziek zijn (Aydillo 2020, Shah 2020, Tarhini 2021, Walsh 2020, Zhu 2020). Aannemelijk is dat deze specifieke patiënten ten gevolge van hun ernstige SARS-Cov-2-infectie en persisterende symptomen langer dan 10 dagen opgenomen zijn in het ziekenhuis. Daarom kan bij ontslag na klinische verbetering een individueel advies over isolatieduur door de microbioloog en behandelend arts worden afgesproken op basis van PCR-testen en/of serologie, waarbij eventuele aanwezigheid van symptomen wordt meegewogen.
Zie voor een overzicht van immunosuppressiva de LCI-handleiding Landelijke adviezen voor vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen, Hoofdstuk 5, tabel 5. Voor niet-immuunsuppressieve medicatie en/of doseringen zie in hetzelfde document paragraaf 4.3.
De adviezen voor immuungecompromitteerde patiënten gelden zowel voor volwassenen als voor kinderen, tenzij de behandelend (kinder)arts hier anders over adviseert. Bij zorgen of twijfel dient te worden overlegd met behandelend (kinder)arts; zie ook het standpunt van de NVK.
(Verdenking) herinfectie
Vooralsnog is er onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing om uitspraken te doen over de mate en duur van natuurlijke immuniteit na een doorgemaakte infectie en of (en in welke mate) personen bij een herinfectie besmettelijk zijn en wat de gevolgen zijn voor de maatregelen hierbij. Wereldwijd is hier ook nog geen beleid over vastgesteld.
- Nieuwe klachten > 8 weken na een eerder doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie: Immuuncompetente personen die meer dan 8 weken na de eerste ziektedag* van een eerder doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie opnieuw klachten ontwikkelen passend bij COVID-19 (aangetoond door PCR of klinisch gevalideerde antigeensneltest (ook zelf afgenomen)), worden geadviseerd opnieuw te testen. Bij een positieve testuitslag geldt het reguliere beleid rondom isolatie en bron- en contactonderzoek.
- Nieuwe klachten < 8 weken na een eerder doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie: Immuuncompetente personen die binnen 8 weken na de eerste ziektedag* van een eerder doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie opnieuw klachten ontwikkelen passend bij COVID-19 (aangetoond door PCR of klinisch gevalideerde antigeensneltest (ook zelf afgenomen)), worden vooralsnog als niet besmettelijk beschouwd. Opnieuw testen en isolatie is meestal niet nodig. Echter, als er evidente aanwijzingen zijn die een herinfectie sterk doen vermoeden, dan kan hiervan afgeweken worden. Denk hierbij aan een duidelijke nieuwe episode met typische en/of ernstige COVID-19-klachten (bijvoorbeeld anosmie of nieuwe ziekenhuisopname) na contact met een nieuwe (bron)index. In zo’n geval kan worden geadviseerd opnieuw te testen (met een zelftest).
* Of na de datum van testen als de 1e ziektedag ontbreekt.
Let op: Dit beleid geldt niet voor personen > 70 jaar, immuungecompromitteerden en verpleeg- of verzorgingshuisbewoners en andere kwetsbare personen die langdurige (thuis)zorg ontvangen. Bij deze groepen wordt een advies op maat geadviseerd. Vroege herinfecties zijn beschreven bij immuungecompromitteerden

Arbo
Maatregelen bij zorgmedewerkers
Maatregelen bij zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis
Zie ook rivm.nl/informatie voor professionals. Ziekenhuizen hebben een apart beleid opgesteld rondom het testen en de inzet van zorgmedewerkers binnen een ziekenhuis.
Maatregelen bij zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis
De maatregelen voor zorgmedewerkers kunnen afwijken van de maatregelen voor het algemene publiek om de continuïteit van zorg voor oudere en kwetsbare personen in stand te houden. Voor de uitgangspunten rondom de inzet en testen zorgmedewerkers, zie de bijlage Uitgangspunten testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis. Zie ook de paragraaf 'Preventieve maatregelen voor zorgmedewerkers' (onder Algemene preventieve maatregelen) en zie ook rivm.nl/informatie voor professionals.
Maatregelen voor zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis na contact met een persoon met bevestigde COVID-19
Zie de bijlage Uitgangspunten testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis.
Wering van werk, school of kindercentrum
Zie onder algemene preventieve maatregelen.

Arbo
Wering van werk - zorgmedewerkers
Voor zorgmedewerkers met klachten passend bij COVID-19 zijn algemene uitgangspunten ontwikkeld in de bijlage Testbeleid en inzet zorgmedewerkers. Deze uitgangspunten ondersteunen een optimale inzet van zorgmedewerkers binnen en buiten het ziekenhuis. Daarbij is aandacht besteed aan de inzet wanneer klachten spelen en de testuitslag nog niet bekend is alsook wanneer een nauw contact of huisgenoot positief test/klachten heeft. In de bijlage Uitgangspunten PBM buiten het ziekenhuis is informatie opgenomen over maatregelen ter bescherming van de patiënt bij een medewerker met klachten.
Profylaxe & Behandeling
Profylaxe
Geen.
Behandeling
De medicamenteuze behandelopties worden besproken in het advies Medicamenteuze behandeling bij patiënten met COVID-19 dat door de Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) wordt beheerd. Zie ook de bestelpagina voor de Beschikbaarheid en bestelprocedure van COVID-geneesmiddelen (RIVM).
Historie
In de regio Wuhan in China startte in december 2019 een uitbraak van een nieuw coronavirus. Op 30 januari 2020 heeft de WHO de uitbraak tot een internationale bedreiging voor de volksgezondheid (PHEIC-status) uitgeroepen, op 11 maart verklaarde de WHO COVID-19 tot een pandemie. Op 27 februari 2020 werd een eerste geval van de infectieziekte COVID-19 in Nederland gemeld.
Literatuur
- Abou Ghayda R, Hwa Lee K, Joo Han Y et al. (2020). Estimation of global case fatality rate of coronavirus disease 2019 (COVID-19) using meta-analyses: comparison between calendar date and days since the outbreak of the first confirmed case. Int J Infect Dis. 2020 Nov; 100: 302-308. doi: 10.1016/j.ijid.2020.08.065. Epub 2020 Sep 1.
- Altawalah H (2021). Antibody responses to natural SARS-CoV-2 infection or after COVID-19 vaccination. Vaccines (Basel) 2021; 9 (8).
- Aydillo T, Gonzalez-Reiche A, Aslam S et al. (2020). Shedding of Viable SARS-CoV-2 after Immunosuppressive Therapy for Cancer. N Engl J Med 2020; 383:2586-2588, doi: 10.1056/NEJMc2031670.
- Bai Y, Yao L, Wei T et al. (2020). Presumed asymptomatic carrier transmission of COVID-19. JAMA 2020 Apr 14; 323(14): 1406-1407. doi: 10.1001/jama.2020.2565.
- Bi Q, Wu Y, Mei S, Ye C, Zou X, Zhang Z, et al. Epidemiology and transmission of COVID-19 in 391 cases and 1286 of their close contacts in Shenzhen, China: a retrospective cohort study. Lancet Infect Dis. 2020 Apr 27;Bourouiba L, Dehandschoewercker E, Bush JW. 2014. Violent expiratory events: on coughing and sneezing. J Fluid Mech745:537–563, doi: 10.1017/jfm.2014.88.
- Bourouiba L. (2020). Turbulent Gas Clouds and Respiratory Pathogen Emissions: Potential Implications for Reducing Transmission of COVID-19. JAMA. 12;323(18):1837-1838. Doi: 10.1001/jama.2020.4756.
- Breton G, Mendoza P, Hagglof T et al.(2021). Persistent cellular immunity to SARS-CoV-2 infection. J Exp Med 2021; 218 (4).
- CDC. (2021). Scientific Brief: SARS-CoV-2 Transmission | CDC
- Cevik M, Tate M, Lloyd O et al. (2020). SARS-CoV-2, SARS-CoV, and MERS-CoV viral load dynamics, duration of viral shedding, and infectiousness: a systematic review and meta-analysis. The Lancet Microbe, Volume 2, Issue 1, January 2021, Pages e13-e22. doi:
10.1016/S2666-5247(20)30172-5. - Corman VM, Landt O, Kaiser M et al.(2020). Detection of 2019 novel coronavirus (2019-nCoV) by real-time RT-PCR. Euro Surveill 2020 Jan; 25(3): 2000045. doi: 10.2807/1560-7917.ES.2020.25.3.2000045.
- COVID-19 Health System Response Monitor (2020). Policy responses for Denmark. Website geraadpleegd december 2020. https://www.covid19healthsystem.org/countries/denmark/livinghit.aspx?Section=1.5%20Testing&Type=Section.
- de Vries R, et al. Ruling out SARS-CoV-2 infection using exhaled breath analysis by electronic nose in a public health setting. MedRxiv; not yet peer reviewed. 5 March 2021. doi: https://doi.org/10.1101/2021.02.14.21251712.Walsh KA, Spillane S, Comber L et al. (2020). The duration of infectiousness of individuals infected with SARS-CoV-2. J Infect 2020; 81 (6): 847-856. doi: 10.1016/j.jinf.2020.10.009.
- Du Z, Xu X, Wu Y, Wang L, Cowling BJ, Meyers LA (2020). Serial interval of COVID-19 among publicly reported confirmed cases. Emerg Infect Dis. 2020 Jun; 26(6): 1341-1343. doi: 10.3201/eid2606.200357. Epub 2020 Jun 17.
- ECDC (2020a). Rapid risk assessment: novel coronavirus disease 2019 (COVID-19) pandemic: increased transmission in the EU/EEA and the UK – sixth update, 12 March 2020. Stockholm: European Centre for Disease Prevention and Control; 2020. https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/rapid-risk-assessment-novel-coronavirus-disease-2019-covid-19-pandemic-increased.
- ECDC (2020b). Rapid risk assessment: coronavirus disease 2019 (COVID-19) pandemic: increased transmission in the EU/EEA and the UK – seventh update, 25 March 2020. Stockholm: European Centre for Disease Prevention and Control; 2020. https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/rapid-risk-assessment-coronavirus-disease-2019-covid-19-pandemic.
- ECDC (2020c). Contact tracing: public health management of persons, including healthcare workers, having had contact with COVID-19 cases in the European Union – second update, 31 March 2020. Stockholm: European Centre for Disease Prevention and Control; 2020. https://www.ecdc.europa.eu/sites/default/files/documents/Public-health-management-persons-contact-novel-coronavirus-cases-2020-03-31.pdf.
- ECDC (2020d) Rapid risk assessment: coronavirus disease 2019 (COVID-19) in the EU/EEA and the UK – eighth update – 8 april 2020. Stockholm: European Centre for Disease Prevention and Control; 2020. https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/rapid-risk-assessment-coronavirus-disease-2019-covid-19-pandemic-eighth-update.
- ECDC (2020e) Threat assesment brief: reinfection with SARS-CoV-2: considerations for public health response, 21 Sep 2020. Stockholm: European Centre for Disease Prevention and Control; 2020. https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/threat-assessment-brief-reinfection-sars-cov-2.
- ECDC (2020f). Questions and answers on COVID-19. Stockholm: European Centre for Disease Prevention and Control; 2020. https://www.ecdc.europa.eu/en/covid-19/questions-answers.
- ECDC (2020) Heating, ventilation and air-conditioning systems in the context of COVID-19: first update (November 2020). https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/heating-ventilation-air-conditioning-systems-covid-19
- ECDC (2020g) European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Contact tracing: public health management of persons, including healthcare workers, having contact with COVID-19 cases in the European Union - third update 2020 [18 november 2020]. European Centre for Disease Prevention and Control; 2020 Contact tracing: public health management of persons, including healthcare workers, having had contact with COVID-19 cases in the European Union, third update
- Gazit (2021). Comparing SARS-CoV-2 natural immunity to vaccine-induced immunity: reinfections versus breakthrough infections. Preprint. https://wwwmedrxivorg/content/101101/2021082421262415v1fullpdf
- Ghinai I, McPherson TD, Hunter JC et al. (2020). First known person-to-person transmission of severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 (SARS-CoV-2) in the USA. Lancet 2020 Apr 4; 395(10230): 1137-1144. doi: 10.1016/S0140-6736(20)30607-3. Epub 2020 Mar 13.
- Giacobbo A, Rodrigues MAS, Zoppas Ferreira J, Bernardes AM, de Pinho MN. (2021). A critical review on SARS-CoV-2 infectivity in water and wastewater. What do we know? Sci Total Environ. 9;774:145721. Doi: 10.1016/j.scitotenv.2021.145721.
- Guan WJ, Ni Z, Hu Y et al. (2020). Clinical characteristics of coronavirus disease 2019 in China. N Engl J Med. 2020 Apr 30; 382(18): 1708-1720. doi: 10.1056/NEJMoa2002032. Epub 2020 Feb 28.
- Guo ZD, Wang ZY, Zhang SF et al. (2020). Aerosol and surface distribution of severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 in hospital wards, Wuhan, China, 2020. Emerg Infect Dis. 2020 Jul; 26(7): 1583-1591. doi: 10.3201/eid2607.200885. Epub 2020 Jun 21.
- Haagmans BL, Timen A, Koopmans MPG (2020). Nieuw van de markt? Coronavirusuitbraak in Wuhan. Ned Tijdschr Geneeskd 2020; 164: D4847. https://www.ntvg.nl/artikelen/nieuw-van-de-markt-coronavirusuitbraak-wuhan.
- Hansen CH, Michlmayr D, Gubbels SM et al. (2021). Assessment of protection against reinfection with SARS-CoV-2 among 4 million PCR-tested individuals in Denmark in 2020: a population-level observational study. Lancet 2021; 397 (10280): 1204-1212.
- He X, Lau EHY, Wu P et al. Temporal dynamics in viral shedding and transmissibility of COVID-19. Nat Med 2020 May; 26(5): 672-675. doi: 10.1038/s41591-020-0869-5. Epub 2020 Apr 15.
- Hoehl S, Rabenau H, Berger A et al. (2020). Evidence of SARS-CoV-2 infection in returning travelers from Wuhan, China. N Eng J Med. 2020 Mar 26; 382(13): 1278-1280. doi: 10.1056/NEJMc2001899. Epub 2020 Feb 18.
- Hopkins C, Kumar N (2020). Loss of sense of smell as marker of COVID-19 infection. ENT UK. March 19, 2020. https://www.entuk.org/sites/default/files/files/Loss%20of%20sense%20of%20smell%20as%20marker%20of%20COVID.pdf.
- Huang C, Wang Y, Li X et al. (2020). Clinical features of patients infected with 2019 novel coronavirus in Wuhan, China. Lancet 2020 Feb 15; 395(10223): 497-506. doi: 10.1016/S0140-6736(20)30183-5. Epub 2020 Jan 24.
- Iwasaki A (2020). What reinfections mean for COVID-19. Lancet Infect Dis. 2020 Oct 12; 21(1): 3-5. doi: 10.1016/S1473-3099(20)30783-0. Online ahead of print.
- Kim JY, Ko JH, Kim, Y et al. (2020). Viral load kinetics of SARS-CoV-2 infection in first two patients in Korea. J Korean Med Sci. 2020 Feb 24; 35(7): e86. doi: 10.3346/jkms.2020.35.e86.
- Kwon KS, Park JI, Park YJ, Jung DM, Ryu KW, Lee JH. Evidence of Long-Distance Droplet Transmission of SARS-CoV-2 by Direct Air Flow in a Restaurant in Korea. (2020). J Korean Med Sci. 30;35(46):e415. doi: 10.3346/jkms.2020.35.e415. Erratum in: J Korean Med Sci. 2021 Jan 11;36(2):e23.
- Kretzschmar ME, Rozhnova G, Bootsma MCJ, van Boven M, van de Wijgert JHHM, Bonten MJM. Impact of delays on effectiveness of contact tracing strategies for COVID-19: a modelling study. Lancet Public Health. 2020 Aug; Epub 2020 Jul 16.
- Laing ED, Epsi NJ, Richard SA (2021). SARS-CoV-2 antibodies remain detectable 12 months after infection and antibody magnitude is associated with age and COVID-19 severity. MedRXin (non peer-reviewed).
- Lamarche C, Iliuta I-A, Kitzler T (2020). Infectious disease risk in dialysis patients: a transdisciplinary approach. Can J Kidney Health Dis 2019. doi: 10.1177/2054358119839080.
- Liu D, Li L, Wu X et al. Pregnancy and perinatal outcomes of women with coronavirus disease (COVID-19) pneumonia: a preliminary analysis. AJR Am J Roentgenol. 2020 Jul; 215(1): 127-132. doi: 10.2214/AJR.20.23072. Epub 2020 Mar 18.
- Liu L, Li Y, Nielsen PV, Wei J, Jensen RL. (2016). Short-range airborne transmission of expiratory droplets between two people. Indoor Air. 27(2):452-462. doi: 10.1111/ina.12314.
- Lu J, Gu J, Li K, Xu C, Su W, Lai Z, et al. COVID-19 Outbreak Associated with Air Conditioning in Restaurant, Guangzhou, China, 2020. Emerg Infect Dis. 2020;26(7):1628-31
- Mao L, Wang M, Chen S et al. (2020) Neurological manifestations of hospitalized patients with COVID-19 in Wuhan, China: a retrospective case series study. medRxiv 2020.02.22.20026500. doi: 10.1101/2020.02.22.20026500.
- Mizumoto K, Kagaya K, Zarebski A et al. (2020). Estimating the asymptomatic proportion of coronavirus disease 2019 (COVID-19) cases on board the Diamond Princess cruise ship, Yokohama, Japan, 2020. Euro Surveill. 2020 Mar; 25(10): 2000180. doi: 10.2807/1560-7917.ES.2020.25.10.2000180.
- Moriarty LF, Plucinski MM, Marston BJ et al. (2020). Public health responses to COVID-19 outbreaks on cruise ships - worldwide, February-March 2020. MMWR Morb Mortal Wkly Rep. 2020 March 27; 69(12): 347-352. doi: 10.15585/mmwr.mm6912e3.
- Mullins E, Evans D, Viner RM et al. (2020). Coronavirus in pregnancy and delivery: rapid review. Ultrasound Obstet Gynecol. 2020 May; 55(5): 586-592. doi: 10.1002/uog.22014. Online ahead of print. https://obgyn.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.1002/uog.22014.
- Oke J, Howdon D, Heneghan (2020). Declining COVID-19 case fatality rates across all ages: analysis of German data. Website CEBM (The Centre for Evidence-Based Medicine website). Published September 9, 2020. https://www.cebm.net/covid-19/declining-covid-19-case-fatality-rates-across-all-ages-analysis-of-german-data/.
- Ong SWX, Tan YK, Chia PY et al. (2020). Air, surface environmental, and personal protective equipment contamination by severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 (SARS-CoV-2) from a symptomatic patient. JAMA. 2020 Apr 28; 323(16): 1610-1612. doi: 10.1001/jama.2020.3227.
- Our World in Data (2020). Coronavirus Source Data. Website geraadpleegd december 2020. https://ourworldindata.org/coronavirus-source-data.
- Palmas G, et al. Nasal Swab as Preferred Clinical Specimen for COVID-19 Testing in Children. Pediatr Infect Dis J. 2020;39:e267-70.
- Pan X, Chen D, Xia Y et al. (2020). Asymptomatic cases in a family cluster with SARS-CoV-2 infection. Lancet Infect Dis 2020 Apr; 20(4): 410-411. doi: 10.1016/S1473-3099(20)30114-6. Epub 2020 Feb 19.
- Pastor-Barriuso R, Pérez-Gómez B, Hernán MA et al. (2020). Infection fatality risk for SARS-CoV-2 in community dwelling population of Spain: nationwide seroepidemiological study. BMJ. 2020 Nov 27; 371: m4509. doi: 10.1136/bmj.m4509.
- RCOG et al. Coronavirus (COVID-19) Infection in Pregnancy. Information for healthcare professionals. Version 14: Published Wednesday 25 August.
- Riediker M, Tsai DH. (2020). Estimation of Viral Aerosol Emissions From Simulated Individuals With Asymptomatic to Moderate Coronavirus Disease 2019. JAMA Netw Open. 1;3(7):e2013807. doi: 10.1001/jamanetworkopen.2020.13807.
- RIVM (2020). Volksgezondheid Toekomst Verkenning: thema COVID-19. Website geraadpleegd december 2020. https://www.volksgezondheidtoekomstverkenning.nl/c-vtv/covid-19/ziekte.
- RIVM (2021). PIENTER studie: https://www.rivm.nl/pienter-corona-studie/resultaten.
- Sette A, Crotty S. Adaptive immunity to SARS-CoV-2 and COVID-19. Cell 2021; 184 (4): 861-880.
- Shah V, Ko Ko T, Zuckerman M et al. (2020) Poor outcome and prolonged persistence of SARS-CoV-2 RNA in COVID-19 patients with haematological malignancies; King's College Hospital experience. Br J Haematol 2020; 190 (5): e279-e282. doi: 10.1111/bjh.16935.
- Speich B, Thomer A, Aghlmandi S et al. (2020). Treatments for subacute cough in primary care: systematic review and meta-analyses of randomised clinical trials. Br J Gen Pract 2018; 68 (675): e694-e702. doi: 10.3399/bjgp18X698885.
- Tian Y, Rong L, Nian W, He Y (2020). Review article: gastrointestinal features in COVID-19 and the possibility of faecal transmission. Aliment Pharmacol Ther. 51(9):843-851.
- Tilett R, Sevinksy JR, Hartley PD et al. (2020). Genomic evidence for reinfection with SARS-CoV-2: a case study. Lancet Infect Dis. 2020 Oct 12; 21(1): 52-58. doi: 10.1016/S1473-3099(20)30764-7. Online ahead of print.
- Tong ZD, Tang A, Li KF et al. (2020). Potential presymptomatic transmission of SARS-CoV-2, Zhejiang Province, China, 2020. Emerg Infect Dis. 2020 May; 26(5): 1052-1054. doi: 10.3201/eid2605.200198. Epub May 17.
- Turner JS, Kim W, Kalaidina E et al. (2021). SARS-CoV-2 infection induces long-lived bone marrow plasma cells in humans. Nature 2021; 595 (7867): 421-425.
- Vaira LA, Salzano G, Deiana G et al. (2020). Anosmia and ageusia: common findings in COVID-19 patients. Laryngoscope. 2020 Jul; 130(7): 1787. doi: 10.1002/lary.28692. Epub 2020 Apr 15.
- van Asten L, Harmsen CN, Stoeldraijer L et al. (2021). Excess deaths during influenza and coronavirus disease and infection-fatality rate for severe acute respiratory syndrome coronavirus 2, the Netherlands. Emerg Infect Dis. 2021 Feb; 27(2). doi: 10.3201/eid2702.202999
- van Doremalen N, Bushmaker T, Morris DH et al. (2020). Aerosol and surface stability of SARS-CoV-2 as compared with SARS-CoV-1. N Engl J Med. 2020 Apr 16; 382(16): 1564-1567. doi: 10.1056/NEJMc2004973. Epub 2020 Mar 17.
- Wang W, Xu Y, Gao R et al. (2020). Detection of SARS-CoV-2 in different types of clinical specimens. JAMA. 2020 May 12; 323(18): 1843-1844. doi: 10.1001/jama.2020.3786. Epub 2020 Mar 11.
- Wang Y, Wang Y, Chen Y et al. (2020). Unique epidemiological and clinical features of the emerging 2019 novel coronavirus pneumonia (COVID-19) implicate special control measures. J Med Virol. 2020 Jun; 92(6): 568-576. doi: 10.1002/jmv.25748. Epub 2020 Mar 29. Review.
- WHO technical brief (2020). Water, sanitation, hygiene and waste management for COVID-19.
- WHO (2020a). Rational use of personal protective equipment for coronavirus disease (COVID-19): interim guidance, 27 February 2020. World Health Organization. https://apps.who.int/iris/handle/10665/331215.
- WHO (2020b): Mask use in the context of COVID-19: interim guidance, 1 December 2020. World Health Organization. https://apps.who.int/iris/handle/10665/337199.
- WHO (2020c). Tranmission of SARS-CoV-2: implications for infection prevention precautions. 9 July 2020. World Health Organization. https://www.who.int/publications-detail/modes-of-transmission-of-virus-causing-covid-19-implications-for-ipc-precaution-recommendations.
- WHO (2021). Coronavirus disease (COVID-19): How is it transmitted? (Versie mei 2021).
- Wilson N, Kvalsvig A, Barnard LT et al. (2020). Case-fatality risk estimates for COVID-19 calculated by using a lag time for fatality. Emerg Infect Dis. 2020 Jun; 26(6): 1339–1441. doi: 10.3201/eid2606.200320. Epub 2020 Jun 17.
- Wise J (2020). Covid-19: timing is critical for antibody tests, finds Cochrane review. BMJ. 2020 Jun 25; 369: m2584. Doi: 10.1136/bmj.m2584.
- Wölfel R, Corman VM, Guggemos W et al. (2020). Virological assessment of hospitalized patients with COVID-2019. Nature. 2020 May; 581(7809): 465-469. doi: 10.1038/s41586-020-2196-x. Epub 2020 Apr 1.
- Xiao F, Tang M, Zheng X, Liu Y, Li X, Shan H (2020). Evidence for Gastrointestinal Infection of SARS-CoV-2. Gastroenterology. Mar 3. pii: S0016-5085(20)30282-1.
- Xu Y, Li X, Zhu B et al. Characteristics of pediatric SARS-CoV-2 infection and potential evidence for persistent fecal viral shedding. Nat Med. 2020 Apr; 26(4): 502-505. doi: 10.1038/s41591-020-0817-4. Epub 2020 Mar 13.
- Yung CF, Kam KQ, Wong MSY et al. (2020). Environment and personal protective equipment tests for SARS-CoV-2 in the isolation room of an infant with infection. Ann Intern Med. 2020 Aug 4; 173(3): 240-242. doi: 10.7326/M20-0942. Epub 2020 Apr 1.
- Zhang W, Du RH, Li B et al. (2020). Molecular and serological investigation of 2019-nCoV infected patients: implication of multiple shedding routes. Emerg Microbes Infect. 2020 Feb 17; 9(1): 386-389. doi: 10.1080/22221751.2020.1729071.
- Zhou P, Yang XL, Wang XG et al. (2020). A pneumonia outbreak associated with a new coronavirus of probable bat origin. Nature. 2020 Mar; 579 (7798): 270-273. doi: 10.1038/s41586-020-2012-7. Epub 2020 Feb 3.
- Zhu L, Gong N, Liu B et al. (2020). Coronavirus disease 2019 pneumonia in immunosuppressed renal transplant recipients: a summary of 10 confirmed cases in Wuhan, China. Eur Urol 2020; 77 (6): 748-754. doi: 10.1016/j.eururo.2020.06.058.
- Zou L, Ruan F, Huang M et al. (2020). SARS-CoV-2 viral load in upper respiratory specimens of infected patients. N Engl J Med. 2020 Mar 19; 382(12): 1177-1179. doi: 10.1056/NEJMc2001737. Epub 2020 Feb 19.